De wereld van de vrije improvisatie zit vol verrassingen. Op 2 april trokken John Dikeman, Dirk Serries en Steve Noble voor een paar uur de studio in en het onderonsje belandde prompt op het releaseschema van het Oostenrijkse Trost-label. Het resultaat van die opnames — Obscure Fluctuations — verscheen een tijd geleden. Nu werd het tijd om dat live te herhalen.
Het trio had vier concerten gepland, waarvan dit het laatste was. En het voelde bij momenten ook aan alsof alles er nog eens uit gekwakt moest worden, want de drie speelden twee compacte sets die knetterden met een onbesuisde energie. Twee sets van een goed half uur, wat vrij ongebruikelijk is binnen de jazz en improvisatie, waar een van de ongeschreven regels is dat zo’n sets doorgaans 40-50 minuten duren. Maar waarom zou je niet stoppen als je uitverteld bent, gezegd hebt wat je wil zeggen? Daar komt nog eens bij dat dergelijke abstractie het best tot z’n recht komt in behapbare dosis, zodat je ook als luisteraar op het puntje van je stoel blijft zitten.
Er werd alleszins weinig tijd en energie verspeeld aan ingetogen, aarzelende poespas. Noble en Serries startten met een urgentie die voor een later binnenwandelende bezoeker zou kunnen suggereren dat het om een concertfinale ging. Dat rollende, beweeglijke spel van de drummer was al bekend van de opnames en de concerten die hij hier al speelde (zoals een tijd geleden nog een oplawaai met Peter Brötzmann), maar het was deze keer vooral Serries die meteen alles opengooide en dat kenmerkende geduld achterwege liet. Gewapend met een schroevendraaier en andere attributen begon hij te sleuren en te wringen, raasden de vingers over de gitaarhals, schoot hij nu en dan in een muzikale kramp. Het resulteerde in een stuiterende stroom vol gehuil, gejank en geratel.
De inval van Dikeman was, hoe kan het ook anders, een gepast luidruchtig antwoord, waardoor het trio al zeer snel een vuist maakte die aankwam als een voorhamer. Er waren heel wat momenten waarbij het deed denken aan de noisy, abstracte elementen van Cactus Truck als ze op dreef zijn, al werd hier meer afgeweken van die freejazzkoers. En er werd ook wel gedoseerd, want plots werd ook overgeschakeld naar fluisterniveau en een plaats gegund aan een paar opvallende solomomenten. Zo kon Noble zijn imposante klankcontrole en ritmische drive etaleren en Serries verder terrein verkennen dat afwisselend herinnerde aan werk van gitaarspinnen als Derek Bailey, Manuel Mota en Sonny Sharrock.
Wordt op het album een vrij directe, soms tumultueuze A-kant afgewisseld met een iets ingetogener tweede helft die nauwer aansluit bij de drones-traditie, dan werd dat gisteren aanvankelijk gevolgd. Serries creëerde hypnotiserende loops met een strijkstok (even leek er een viool of sitar aan te pas te komen), waardoor die tweede set aanvankelijk een minder nerveuze, gejaagde teneur had. De muzikanten zaten hier op een nauwer afgelijnd veld, waarbij het vooral Dikeman was die na verloop van tijd te ongedurig werd om er lang te blijven rondhangen. Het gevolg was opnieuw een kleine explosie, al wist Serries die loops na een tijdje opnieuw binnen te smokkelen.
Voor de korte toegift was de saxofonist de voorganger, terwijl de open abstractie van voorheen vervangen werd door een meer ritmische focus, met de gitaar die aangewend werd als een repetitief hamerend instrument. Het trio bevond zich voortdurend in de buitenste regionen van de improvisatie, daar waar frictie, abstractie en dissonantie doodnormaal zijn, maar dat gebeurde wel met variatie, dynamiek en een focus die al die tijd centraal bleef staan. Van verslappende aandacht, op of voor het podium, was geen sprake.