Lang voordat het opnieuw populair was om de (Grieks-)Romeinse filosofische stroming het stoïcisme te omarmen, focuste de Franse filosoof Pierre Hadot (1922-2010) zich al op deze en andere Griekse en Romeinse denkstromingen. Gewijd als priester in 1944 verliet hij zijn ambt in 1950 na de publicatie van de pauselijke encycliek Humani generis (1950) door Pius XII, die een aantal conservatieve standpunten rond de Christelijke theologie voorstond. Hadot besloot daarop aan de Sorbonne en de École pratique des hautes études te studeren.
Hoewel Hadot een van de filosofen is die Ludwig Wittgensteins Filosfische Onderzoekingen (1953) in Frankrijk introduceerde en opmerkte dat het werk niet los van zijn vorm kon beschouwd worden, zou hij zich gedurende zijn carrière toeleggen op de klassieke oudheid, waarbij vooral het epicurisme en stoïcisme zijn interesse wegdroegen. Vreemd was dat overigens niet want beide stromingen konden ook gelezen en geïnterpreteerd worden als een handleiding voor het (deugdelijk) leven, waarbij Hadot zelf ook sprak van ‘spirituele oefeningen’ die het gedrag en de denkbeelden van zij die ze beoefenen blijvend beïnvloeden. Het is een visie die Michel Foucault (1926-1984) zou overnemen in de Geschiedenis van de seksualiteit en enkele postuum gepubliceerde colleges. Hadot zelf liet na de dood van Foucault echter optekenen dat hij nooit met hem gesproken heeft, ook al waren ze op de hoogte van elkaars oeuvre.
De sluier van Isis. Een geschiedenis van het idee van de natuur uit 2002, neemt een aparte plaats in Hadots nalatenschap in. Ditmaal staan immers niet de latere filosofen uit de oudheid centraal maar de ‘presocratische’ filosooof, Heraclitus (ca. 500 v. C.), die in de eeuwen na zijn dood onder meer de ‘duistere’ filosoof genoemd werd vanwege zijn cryptische aforismen. Heraclitus schreef vermoedelijk slechts één enkel werk waarvan nauwelijks vijfhonderd jaar na zijn dood enkel nog fragmenten overbleven. Tot de bekendste daarvan behoren ‘pantha rei’ (alles stroomt) en de bedenking dat niemand tweemaal in dezelfde stroom of rivier kan stappen. Hadot is echter meer geïnteresseerd in het fragment ‘fusis kruptesthai filei’, dat vaak vertaald wordt als ‘de natuur houdt er van zich te verbergen’. De enigmatische zin kan, zo maakt Hadot duidelijk, ook op verschillende anderen manieren vertaald worden, onder andere als ‘wat geboren is, zal sterven’ of ‘wat leven creëert, ontneemt het ook’.
De antithese, typisch voor Heraclitus, roept ook de vraag op waarom iets dat in het leven geroepen wordt, opnieuw verdwijnt en of ‘de natuur’ hiermee een bedoeling heeft. Het is voor Hadot de aanzet tot een reflectie over hoe de mens over ruim tweeduizend jaar getracht heeft de natuur te ontsluieren in een poging een antwoord op die vraag te vinden. De ontsluiering en de zoektocht naar de geheimen van de natuur heeft immers vele vormen aangenomen, die evenzeer de waarheid benaderen als de bal volledig misslaan. Hadot zelf kiest om verschillende redenen enkel voor een bespreking van de technisch-wetenschappelijke/instrumentele visie en de esthetisch-filosofische. Deze twee zienswijzen koppelt hij vooreerst aan respectievelijk Prometheus en Orpheus, twee Griekse mythologische figuren. Hierbij staat Prometheus (die de mens het vuur gaf en dus beschaving) voor magie, mechanica en techniek waar Orpheus (de befaamde lierspeler die in de onderwereld afdaalde) kunst en filosofie belichaamt.
Toch is het gevaarlijk om die tweedeling als absoluut te zien of te denken dat de wetenschappelijke aanpak pas relatief laat verschijnt. Volgens Hadot bestonden en bestaan beide methoden en zienswijzen namelijk naast en door elkaar. Hun verhouding tot elkaar is in die mate complex dat ze zelfs samen kunnen vallen, zowel in theorieën als in mensen. Het ene is dan ook niet waardevoller of slechter dan het andere, zelfs al zijn ze fundamenteel verschillend. Het is een lange aanloop, ongeveer een derde van het boek (de eerste vier delen), maar wel een die de moeite waard is omdat het Hadots (unieke) kijk op de vraag weergeeft en verduidelijkt hoezeer beide zienswijzen doorheen de eeuwen naast elkaar bestaan hebben en elkaar blijven aanvullen.
Hadot interpreteert de Prometheïsche aanpak namelijk als een ‘onderwerping’ van de natuur, waaronder hij mechanica, magie en een rudimentair experimentele methodiek rekent. Deze drie zullen in de moderne periode overgaan in de experimentele wetenschap, waarbij het doel blijft te onderzoeken en de natuur te plooien naar de wil van de mens. De belangrijkste kritiek op deze methodiek komt uiteraard van zij die de Orfeïsche visie op de natuur aanhangen en haar met een vorm van ontzag benaderen. Kunst, reflectie en poëzie vormen hierbij de gewenste instrumenten om de natuur te beschrijven in bedekte en metaforische termen. Maar zoals Hadot al eerder opmerkte, hangt niemand puur een van beide aan en komen ook in de volgende hoofdstukken verschillende denkers en auteurs aan bod die eerder fungeerden onder de Prometheïsche reflectie, waarbij hij ditmaal ook de ‘methodiek’ onderscheidt.
Hadots verhaal is hierbij evenwel niet ten einde, want na de reflectie geënt te hebben op de mythische figuren, start hij met wat een kort postscriptum lijkt waarin hij een onderscheid maakt tussen de wetenschappelijke/technische en de esthetische aanpak in de moderne tijd. Want hoewel Hadot nu zijn aandacht richt op de figuur van Artemis/Isis als personificatie van de natuur, vormt zijn nieuwe focus de moderne tijd. Intrigerend hierbij is dat in deze latere eeuwen de ontsluiering van Isis/de natuur in sommige schilderijen en portretten afgebeeld wordt, alsof de ‘onttovering’ van de natuur nu ook getoond mag worden. Maar zo meent Hadot, ook dit kan anders gelezen, de natuur kan zich in volle zicht verbergen. Om deze these te onderbouwen verwijst hij onder meer naar Goethe, Nietzsche en Heidegger, in een laatste filosofische reflectie.
Op indrukwekkende wijze beschrijft Hadot hoe de voorbije tweeduizendvijfhonderd jaar nadat Heraclitus zijn werk aan de voeten van een standbeeld van Artemis neerlegde, zijn aforismen blijven beklijven. En ook al is De sluier van Isis ongetwijfeld het meest erudiete maar ook taaiste boek van Hadot. Want ook al toont hij in deze studie eenzelfde stijl en flair als in zijn andere werken, de ontsluiering van de natuur is geen eenvoudig thema, in het bijzonder wanneer ze vanuit een ideehistorisch oogpunt opgestart wordt. Desondanks is De sluier van Isis een boek dat door iedereen gelezen zou moeten worden. Hadot toont zich opnieuw een meester in exegese en reflectie, die niet alleen Heraclitus maar ook tal van commentatoren, kunstenaars en denkers als geen ander eer aandoet.