Toen dichter, romancier, filmmaker en beeldend kunstenaar Hugo Claus in 1962 de laatste hand legde aan De verwondering, begon hij net zijn eerste grote blijken van publieke appreciatie te ervaren. Pas met zijn volgende boek, Omtrent Deedee, brak hij definitief door, maar met zijn fascinerende romanpersonage Van Rijckel heeft Claus een tijdloos karakter geschapen dat in vele volgende, even weerbarstige romanfiguren subtiel gerecapituleerd wordt.
Later zou Claus De verwondering zijn eerste "echte" roman noemen. "De vorige boeken waren vanzelf gekomen, zegt" Claus, "maar hierop moest ik echt zwoegen en er gingen verdomd veel slapeloze nachten aan vooraf." Nochtans komt het boek niet over alsof er uren en uren denkwerk aan te pas zijn gekomen. Met zijn vrije vorm en een gek wordend personage als protagonist creëert Claus voor zichzelf een veld met onbegrensde mogelijkheden. De verhaallijn zwalpt alle kanten op, de lezer valt van cafégesprekken in fictieve historische verhalen, wordt gedropt in agrarisch Vlaanderen of op een erotisch bal masqué en ook de chronologie wordt door de auteur heftig door elkaar geschud.
Wie beweert dat Claus lezen gelijk staat aan zwoegen en ploegen, zit er met De verwondering dus niet zo ver vanaf. De roman is zelfs dermate chaotisch opgevat dat de constructie (of juist het totale gebrek daaraan) een storend element wordt. Genieten is er echter ook bij. De taal van Claus, rijk aan prachtige, poëtische zinsneden, maakt dat euvel namelijk gedeeltelijk goed en zorgt ervoor dat de lezer blijft doorbijten, hoewel dat op geregelde tijdstippen erg lastig is. Belangrijk om weten: eenmaal de draad verloren, kapt u er beter mee, want bijbenen met het op zich al wazige en vage verhaal is schier onmogelijk.
Dat De verwondering bij zijn verschijnen een revolutionaire roman was, mag dus niet verbazen, maar wat daar in onze tijden tegenover staat? Niet zo bijzonder veel, hoewel Claus zich in dit boek een grote verteller en een hartstochtelijk liefhebber van het oervlaamse toont. De boeren, de oorlog, de collaboratie, de Witten versus de nazi’s,… het zijn thema’s die Claus tot het einde van zijn leven mateloos bleven fascineren. In De verwondering vindt men daar al de kiemzaden van. Dat is echter louter interessant voor de Clauskenner, minder voor de leek. Die leest beter Omtrent Deedee, De geruchten, Het jaar van de kreeft of (natuurlijk) Het verdriet van België, romans die dezelfde ingrediënten op een meer waardevolle manier bundelen.
Ondanks het lauwe enthousiasme in zijn geheel, is het toch prachtig hoe de poëzie van Claus in zijn proza binnen sluipt. Ook de beelden die zich in De verwondering als natuurlijke taferelen ontplooien, zijn van een haast onaardse schoonheid. Alleen wreekt het rebelse in Claus zich op de leesbaarheid van het boek. De verwondering is dus eerder een ode aan de vrijheid van het schrijverschap dan aan het lezen op zich. Een prematuur boek met één been in de artistieke puberteit en het andere in de volwassenheid.