Nu reizen zo’n beetje – en hopelijk tijdelijk – tot het verleden behoort, moet de tijd thuis gevuld, bijvoorbeeld met het wegwerken van de opgelopen review-achterstand. Geen beter boek daarvoor dan Nicolas de Crécy’s getekende verslag van een roadtrip.
1986. Twee Franse jongeren trekken eropuit. In de tuin van een tante hebben ze een aftandse Visa opgeduikeld. De wagen, die het breekpunt markeert waarop Citroën overschakelde op de productie van spuuglelijke voertuigen, draagt een naam die gemaakt is om ermee op reis te gaan, in tegenstelling tot de wagen zelf. Toch besluiten de twee neven het erop te wagen: in hun jeugdig enthousiasme willen ze met het ding naar Istanbul. Of desnoods een pak verder.
Zo’n trip naar een Turkse toeristische bestemming is vandaag, het coronagedoe even negerend, een fluitje van een cent. In de tweede helft van de jaren tachtig lagen de kaarten nog enigszins anders. Niet alleen bestond er nog niet zoiets als lowcostluchtvaartmaatschappijen, communiceren, de weg vinden, zelfs muziek luisteren: het ging allemaal zonder een smartphone in de hand. Met andere woorden: moeilijker, maar daarom was het leven niet minder gemakkelijk. Je trok de deur achter je dicht en je werd in een klap onbereikbaar. Makkelijk zat voor bijvoorbeeld pubers die zinnens waren het opgelegde tijdstip om het feesten voor bekeken te houden naast zich neer te leggen.
Daarnaast waren in die dagen de Europese binnengrenzen nog echte grenzen. Wie pech had, kon te maken krijgen met een overijverige diender die je je hele bagage liet uit- en opnieuw inpakken alvorens hij zijn zegen gaf en je het grondgebied van zijn land mocht betreden met je vieze, vuile buitenlandse voeten. Wie nog wat verder naar het oosten reisde, botste bovendien – letterlijk – op het IJzeren Gordijn, de afsluiting die het Vrije Westen en het onder de autoritaire communistische knoet levende Oost-Europa van elkaar scheidde. Maar aan welke kant van het gordijn je je ook bevond, je kon er in 1986 je hand voor in het vuur steken dat de plaatselijke overheden de impact van Tsjernobil zouden minimaliseren tegenover de eigen bevolking.
Guy en zijn neef laten het allemaal niet aan hun hart komen, laden hun wagen vol en zetten koers naar richting Bosporus, in gedachten ongetwijfeld Jack Kerouac achterna, zij het dan op het Europese continent. Onderweg gebeurt wat onderweg altijd gebeurt. Pech. Hitte. Meer tegenslag. Kutzooi. Onderlinge spanningen. Maar er is vooral ook veel pracht, op verschillende vlakken. Visa Transit bulkt van de verwijzingen naar film en literatuur. Een beetje overdonderend misschien, maar net zo goed inspirerend voor wie graag lees- en kijklijstjes aanlegt.
Daarnaast reis je als lezer simpelweg mee met het duo. De Crécy’s ruwe, schetsmatige tekeningen zijn zeer geschikt voor het weergeven van reisimpressies. Of het nu het nachtelijke Italiaanse platteland is of een zonovergoten afgelegen Turks dorpje: de auteur brengt het allemaal op beklijvende wijze tot leven, met zijn tekeningen het cliché bevestigend dat de bestemming ondergeschikt is aan de reis ernaartoe.
“Niemand wist waar we waren, waar we heen gingen, wat we deden”, klinkt het en dat is een gevoel dat voor steeds minder mensen bekend terrein is. Visa Transit doet op een nostalgische manier dromen, van een manier van reizen, van zijn zelfs, die onmogelijk geworden is. Altijd en overal verbonden zijn, alle hulpmiddelen in je handpalm hebben, is naast heel gemakkelijk vaak ook ronduit vervelend. Zonder in vroeger-was-het-beter-gezeur te vervallen, heeft De Crécy een mooie ode geschreven aan het op weg zijn in onbekend gebied. Soms overdrijft hij een beetje met het dromerige aspect, maar desondanks is Visa Transit vooral een boek dat doet hopen dat spoedig verre horizonten opnieuw binnen bereik komen te liggen