Was de eerste dag van deze editie van Jazz & Beyond Deluxe een vrouwenzaak, dan werd het edelste geslacht volledig buitenspel gezet op Dag 2. Niet dat het uitdraaide op een pinten & voetbal-festijn. Beide acts van de avond deden het subtieler dan verwacht, ook al is “fijnbesnaard” niet meteen een adjectief dat je associeert met een denderend elfkoppig improvisatiegezelschap.
Componist/gitarist Thomas Smetryns is het typevoorbeeld van een moderne artiest die voortdurend over muurtjes gaat gluren om zijn speeltuin te kunnen uitbreiden. Hij schreef muziek voor grote en kleine ensembles, voor film en theater, en voor soloperformances van piano, gitaar en slagwerk. Met z’n “Chicago Songbook”-project legt hij expliciet de link met de Golden Age of jazz, de jaren dertig en veertig, toen de orkesten van Duke Ellington, Fletcher Henderson en Artie Shaw grote sier maakten en figuren als Charlie Christian en Thelonious Monk de komst van bebop voorbereidden. Dit doet hij niet enkel door z’n composities samen te stellen uit verwijzingen naar die periode, maar ook door die referenties te incorporeren met het afspelen van 78-toerenplaten. Gelukkig was dat ook meer dan zomaar een gimmick.
Smetryns verzamelende een interessant vijftal muzikanten rond zich dat aanvankelijk ingeschakeld leek in een hoorspel van gedoseerde bijdragen. Trompettist Bart Maris had z’n hele assortiment dempers meegebracht en mocht zich laten gaan met allerlei kleine experimentjes. Ook de andere muzikanten – bassist Kristof Roseeuw, pianist Daan Vandewalle en vibrafonist Wim Konink – kregen voldoende gelegenheid om hun kunnen te tonen in de merkwaardig grillige en hortende stukken. Opmerkelijk was ook de toevoeging van Jakob Ampe (bekend van rockband The Germans). Zijn zang, hoewel niet technisch virtuoos, paste prima bij de trage composities en z’n timbre zat soms erg dicht bij dat van de jonge Chet Baker. Wat wél een beetje jammer was, was dat de composities hem enigszins beknotten in z’n mogelijkheden. Dat was meteen ook waar het project als geheel wat onder leed.
De muziek waar Smetryns zich op baseerde komt uit een tijd dat jazz de popmuziek van z’n tijd was, entertainment in drieminutenformaat om op te dansen en te croonen. Hij wist de sfeer van de tegeldraaiers wel fijn binnen te smokkelen, maar door resoluut te kiezen voor slentertempo’s en samenspel dat swing steeds bleef omzeilen mankeerde het wat stugge programma de dynamiek en speelvreugde die de oude Chicago jazz zo kenmerkte. Dat was toch een gemis, ook al eindigde het concert geslaagd met een geinige wisselwerking tussen oud en nieuw.
Andere koek met het Peter Brötzmann Chicago Tentet, dat in geen tijd duidelijk had gemaakt dat er voor compositie, laat staan jazz, geen plaats was in de Balzaal. Vrije improvisatie is waar deze elf aan doen en ze doen dat met een verbetenheid die blijft verbazen. Het ensemble klonk minder explosief en gebald dan in Wuppertal, waar ze drie avondenvullende programma’s bij elkaar vlamden, maar de grotere nadruk op kleinere deelfracties en een serie aan elkaar gelijmde korte stukken maakte het waarschijnlijk wel wat toegankelijker. Er vielen opvallend verteerbare momenten te rapen, scharnierpunten van ronduit mooie muziek, al waren er ook meer dan voldoende prikkels voor zij die een oorvijg verwachtten.
Zoals verwacht/gevreesd is een optimale geluidsbalans voor deze bezetting een zo goed als onmogelijke opdracht. Als er collectief van leer wordt getrokken, dan verzuipen cello en bas onverbiddelijk in het volumineus geweld van trombones (zowel Bishop als Bauer trokken regelmatig het laken naar zich toe met bijzonder expressieve uithalen) en drums. Daarom was het misschien maar goed dat de voet niet steeds op het pedaal moest: Gustafsson, de Jason Statham van de improvisatie, blies zichzelf weer een halve hernia, maar de leider speelde opmerkelijk ontspannen (nu ja) en zorgde zelfs even voor een solomoment waarbij een zeldzaam staaltje van zuivere lyriek te horen viel. Idem voor McPhee – altijd goed voor een moment van soulvolle gloed – die z’n kompanen even wist te bedaren.
Dit concert was dan ook meer opgebouwd rond opvallende, geïsoleerde momenten dan rond een collectieve trip op weg naar een onvermijdelijke explosie. Zo was er een prachtig hoogtepunt toen Vandermark (op klarinet) en McPhee (op altsax) een harmonisch huzarenstukje opbouwden met tubaspeler Per-Åke Holmlander en zorgde Zerang voor dansbaar rommelende percussie onder een schettersessie van de kolderieke Bauer. Of nog zo’n opmerkelijk moment toen Brötzmann zich posteerde tegenover cellist Lonberg-Holm en zich alsnog vastbeet met die pitbullkaken. Het was in dergelijke wisselwerkingen dat je het best kon voelen dat vrije improvisatie niet hoeft te betekenen dat je er je voeten aan veegt. Deze kerels zijn in staat om in een handomdraai een groove op poten te zetten waarmee je de gemiddelde festivaltent op z’n kop zet, maar dat laten ze over aan anderen. Ze kiezen resoluut voor vernieuwing en uitdaging zonder in herhaling te vallen.
Twee langere stukken werden gevolgd door twee korte bissen en dan zat het er helaas op, maar meer tijd had het Chicago Tentet ook niet nodig om indruk te maken. Als collectief pakten ze geregeld uit met hun alle kanten uit vliegende energie die voorbij ging aan makkelijke oplossingen, maar het was gedoseerd, waardoor de individuele hoogstandjes volledig tot hun recht kwamen. Midden jaren negentig zagen we Brötzmann nog spelen voor een tienkoppig publiek in Leuven. Het doet goed om te zien dat hij eindelijk het publiek krijgt dat hij verdient. De enthousiaste respons liet alleszins horen dat het Tentet altijd nog ergens terecht kan, mocht de leider zich toch nog bedenken na deze (voorlopig?) laatste tournee. Wat een kanonnen.