Fucking Nieuwpoort, op een scheet van de Franse grens en een steenworp van Diksmuide, een oord voor de beau monde die het budget voor Knokke mankeert. Zo plat als een vijg ook, volgestouwd met vakantiebungalows en thuisbasis van zaal Ysara, een zielloze hoop beton en glas van de soort die ze vroeger een ‘polyvalente zaal’ noemden: uitgelezen locatie voor belegen bingoavonden en ranzige eroticabeurzen. Laat het vollopen met water en je hebt een zwembad. En dat was dus de locatie voor de eerste editie van Scratch & Snuff? Yep. Maar kijk, als je aan het einde van de tweede dag, zo rond 01.40u, na een prachtconcert van MannGold, gewoonweg vergeten bent waar je uithangt, dan moet dat wel betekenen dat er zich iets moois afspeelde.
Vrijdag 8 november
We willen trouwens niks afdoen aan de smaak en expertise van de concurrentie (binnenkort Sonic City in Kortrijk!), maar één blik op die affiche van Scratch + Snuff en je weet dat je te maken hebt met een eigenzinnige organisatie die gaat voor kwaliteit. Snoepjes van de dag (want morgen alweer vergeten) zijn amper te bespeuren, dus een hip publiek dat dweept met de laatste nieuwe hot stuff zal je er niet vinden. Anderzijds wel een paar sterkhouders, voer voor melomanen voor wie het allemaal niet zot genoeg kan en een kleine lokale afvaardiging. Daar zat ook :embers: bij. Als er sprake is van dreigende synths, gruizige gitaren én Westvlaamse lyrics, dan willen we dat met onze eigen ogen zien, maar helaas kwamen we terecht in een apocalyptische plensbui die ervoor zorgde dat we enkel de laatste 20 seconden konden meepikken. Op basis daarvan: yes!
Maria Isn’t A Virgin Anymore dan maar. MIAVA is een jong kwartet uit Lichtervelde dat toe is aan z’n eerste album en iets deed in de grauwe zone tussen postmetal, stonerrock en de zompige Georgia-metal van Baroness & co. Voor elk wat wils dus. Technisch behoorlijk sterk, gezegend met een imposante sound (een constante gedurende zowat het hele festival) en met een prima drummer in de rangen. Een éclatant succes dus? Mja, na twee songs waren we nog mee, na vier nummers sloeg de verveling een beetje toe en toen de band aan z’n laatste song begon konden we een zucht van opluchting nauwelijks onderdrukken. Sympathieke band (maar liefst twee maal werden we bedankt veur af te kom’n!), maar het mist voorlopig nog een beetje presence en een eigen smoelwerk om écht te gaan overtuigen.
Het Limburgse geteisem van The Rott Childs, invaller voor Condor Gruppe, dat op het laatste ogenblik verstek moest geven, was in de wolken met de vakantie-uitstap naar zee en gooide z’n krankzinnige noiserock voor een publiek dat slechts twee keuzes kreeg: niet te veel vragen stellen en mee zijn, of andere oorden opzoeken. The Rott Childs maakt het een publiek immers niet makkelijk met die voortdurend van de hak op de tak springende riffs, opduikende stemmetjes, verenneweerde ritmes en dat muzikale syndroom van de la Tourette. Wij houden dan wel van al die maffe breaks, dat hysterische gekerm en die knoestige gitaarpartijen – zo zou Beefheart immers klinken als hij opgegroeid was met hardcore punk – maar dat gold duidelijk niet voor iedereen. Nu ja, dit festival was ook niet op maat van de grootst gemene deler (gelukkig), dus The Rott Childs stond daar perfect. Rijk gaan ze er ondanks die ronkende naam niet van worden, maar qua eigenzinnigheid spannen ze de kroon. Gewoon zo.
Je zag het van ver aankomen. De triomf van het Italiaanse Mombu was als een pointe van Geert Hoste. Maar toch: het was genieten bij de volledig overstuurde, tribale jazzmetal van het duo Luca T. Mai (in een vorig leven al blazer bij Zu, het beste Italiaanse exportproduct sinds lasagna en Nutella) en drummer Antonio Zitarelli, een kortgebroekte kabouter die er uit zag alsof hij een dag te vroeg was opgedaagd voor het concert van Karma To Burn, maar voor de meest virtuoze drumroffel van het festival tekende. Mombu speelde een compacte, maar ultra-intense krachttoer, plukte zowat alle kleppers uit Niger, deed aan gewichtheffen met baritonsax en drums, en voerde het publiek door een hypnotiserende samplesjungle van voodoo en kwade bedoelingen. Veel subtiliteit kwam er niet aan te pas – ook niet op duimpiano – maar het was wel het soort maximalisme waarvoor zowel avontuurlijke metal-, punk- als noisefreaks te porren zijn. Op plaat soms wat ongelijk, live een bom.
En dan moest Neerlands glorie The Ex nog aantreden. Het kwartet pakte uit met een gebalde en potige set van een uur, die zowel plukte uit het recentste wapenfeit Enormous Door ( opener “Famous Last Words” en een prachtige versie van “Every Sixth Is Cracked” dat zonder blazers al even diep kerft) als voorganger Catch My Shoe (“Maybe I Was The Pilot”, “Double Order”) en zelfs wat materiaal introduceerde dat we niet kenden en hopelijk de voorbode is van een nieuwe plaat. Andy Moors baritongitaar ging zoals gewoonlijk de strijd aan met het chaotische gefriemel van de heen en weer wippende Terrie en de Afrikaans getinte stijl van frontman Arnold de Boer, terwijl ritmemachine Kat Bornefeld naar goede gewoonte rolde en rolde en rolde (en heel even ook een mooi stukje kon zingen). En het mooie is: je zag het al zo vaak, maar die energie, begeestering en opzwepende ritmes volstaan nog steeds om een brede glimlach tevoorschijn te toveren. En een dansend gat. Beter en feestelijker dan met een knalversie van “Theme From Konono No. 2” kan je een festivaldag niet afsluiten.
Zaterdag 9 november
Op dag twee: alweer een hoop gedoe en, aha, regen, waardoor we lokale trots Movoco moesten missen. We zagen het trio echter al in de 4AD en twijfelen er niet aan dat zijn gruizige, door de Noordzeewind geërodeerde shoegaze overtuigde. Van Common Deflection Problems zagen we dan weer genoeg om overtuigd te zijn. Ook niet bepaald feestelijke festivalmuziek, dit soort uitgekiende, met eigenzinnige structuren spelende gitaarrock voor hooggediplomeerden, maar we hebben het wel voor die Karate-achtige insteek, en de vage verwijzingen naar post- en mathrocktraditie. Gelukkig was het trio te weinig voorspelbaar om het ene te zijn, en niet zo navelstaarderig als veel vertegenwoordigers van die tweede lichting. Een festival afsluiten moet je met dit soort band niet doen, maar als opwarmer werkte dit prima.
Het was uitkijken naar het Braziliaanse garagerocktrio Human Trash. Wat het trio op albums It’s Not Human, It’s Human Trash en Addicted To Trash laat horen is verre van vernieuwend, maar daarvoor moet je dan ook niet in dat wereldje zijn. Maar voor de rest: vette fuzzgitaar, Cramps-horror, krolse wijvenstemmen, papieren zakken die als bij elkaar getapete maskers gebruikt werden en een afvalcontainer die fungeerde als basdrum. Zanglijnen werden heen en weer geketst, songs aan een rotvaart aan elkaar genaaid, en aan het einde zorgde aan chaotisch noise-intermezzo voor een hilarische bonus. Rauw, rammelend en pretentieloos. Dat rook naar allerhande vunzigheid, op maat van u, mij én zelfs Joke Schauvliege. Valt daar iets op tegen te hebben? Nope.
Dead Elvis & His One Man Grave is een van de vele one man bands die in de weer is met stampende rootsmuziek vermomd als comedy act (of andersom). Deze knaap doet het daadwerkelijk in wit Elviskostuum en Zombie Elvis-masker, met muziek die voortdurend tussen rock-‘n-roll, trashy surf en punkblues twijfelt, met nu en dan een foute tegeldraaier, maar vooral veel jachtige monotonie. Dat is allemaal heel erg plezant, maar niet iedereen is zo goed als held Hasil Adkins of Bob Log III, en zelfs die heeft het moeilijk om langer dan een half uurtje te overtuigen. Het vette accent en gitaarspel waren best geslaagd, maar dat onophoudelijke gewauwel tussen die drie akkoordenonzin ging na een tijdje vervelen.
Bij Gruppo di Pawlowski was het motto dan weer expect the unexpected. De line-up leest als een who’s who van de Vlaamse Eigenzinnigen, die ervaring van de powerpop tot de hedendaagse gecomponeerde muziek verenigen. In deze band, met Pawlowski die voortdurend als een ontspoorde combinatie van Nick Cave en een halvegare over het podium tolt, leidt het tot een theatrale bombast die meer dan eens herinnert aan obscure oldiesband Evil Superstars, maar dan organischer klonk, niet voortdurend van de hak op de tak wipte. Had dat het ene moment haast iets van Talking Heads rond 1980, maar dan in een agressiever/excentrieker versie, dan werd er later voortdurend gespeeld met blieps en blops door Pascal Deweze en Sjoerd Bruil, pakte gitarist Elko Blijweert uit met chirurgisch gekerf op gitaar en kreeg de ritmesectie Ben Younes Zahnoun/Jeroen Stevens, soms zelfs in de weer met uitzinnige patsersrock, voortdurend de uitdaging voorgeschoteld om de leider bij te houden. Die zwetste, ijlde, predikte en raasde er op los, smeet een tamboerijn naar de vaantjes, haalde een oudje van stal (“Good News For Women”), stak een microstatief in z’n broekspijp, z’n lul in een rol papier en het kruit aan de lont in een compleet van de pot gerukte performance. Absurd hedonisme van én voor mensen met een grote platenkast.
Het werd snel duidelijk dat Karma To Burn de enige échte headliner was. De Amerikaanse stonerband heeft er een tumultueus verleden opzitten met een pak personeelswissels en andere Mötley Crüe-toestanden. Recentste aanwinst is de van The Exploited (!) overgewaaide bassist. De sound viel aanvankelijk wat tegen (een vormloze pap), maar kreeg gaandeweg meer gedaante in een set die een dwarsdoorsnede bood van Karma To Burns kunnen. Dat beperkt zich vooral tot instrumentale werkmansstonerrock die samengesteld wordt uit het hakkende drumspel, uitgezette hardrockriffs uit twee meter Marshall en een no nonsense, ‘we-zijn-hier-om-te-werken-dedju’-attitude. Kortom: stonerrock anno 2002, dus zonder dat vervelende arty doomrandje dat daarna plots hip werd, die gebracht met dikke loensende blik vanonder het truckerspetje en een tandenstoker in de mondhoek. Soms ook een beetje lullig, met die wufte armbewegingen (“Kijk, daar vliegt weer een riff!”), maar er werd gezwoegd en zelfs wat technische problemen konden de bulldozer niet stoppen. Voor buitenstaanders ongetwijfeld een monotone bedoening, voor de liefhebbers – en dat waren er nogal wat – duidelijk waar ze op wachtten.
De beste stonerrock van de avond dook echter op in de set van het vijftal MannGold, dat zonder een release op zak te hebben (geduld, die staat klaar) al furore maakte op allerhande festivals, zowel mét als zonder blazers. Het opzet van de band lijkt eenvoudig – een repetitief stomende ritmesectie met twee drummers en een in de tang genomen bassist, en twee gitaristen die psychedelische galm, bluesy licks en opzwepende riffs uitdelen -, maar is duidelijk een product van een platenkast die uitpuilt zoals die van Pawlowski & co. Er zitten kraut en minimalisme in, maar net zozeer no wave, Motorpsycho en de protopunk van The Stooges & MC5. Klinkt dat het ene moment filmisch meeslepend, dan neemt de band je daarna op een gedrogeerde trip door een woestijn van erotiek en mysterie. Dat we twee vrouwen, gepositioneerd op tien meter van elkaar, exact dezelfde verleidingsdans zagen uitvoeren terwijl ze hun lichaam onkuis bepotelden, sprak boekdelen. Op z’n beste momenten, als die onophoudelijke ritmes blijven denderen en daveren en de kronkelende baslijnen en zinderende gitaarspiralen in elkaar haken, is MannGold niet minder dan seks op een podium, en dus een gedroomde festivalafsluiter.
Er waren nog wat kinderziektes: als je twee avondvullende programma’s hebt, dan zorg je best dat je ook de vegetarische bezoeker te vriend houdt (smakelijke Scratchburgers, dat wel!) en luxebier in een plastic bekertje blijft zum Kotzen (rechtstreeks van ’t flesje is dan weer geen probleem, dus dat was snel opgelost). Voorts liep er verdacht veel security-volk rond (verwachtten ze misschien een protestmars van welgestelde omwonenden?) en was de bewegwijzering niet bepaald geslaagd (onbestaande), maar we waren er natuurlijk vooral voor de muziek. Wat dat betreft heeft Scratch & Snuff z’n strepen al verdiend met een diverse en kwalitatief hoogstaande debuuteditie. En het moet gezegd: met een verrassend goede sound en knappe visuals. De opkomst was niet bepaald enorm, maar zij die erbij waren kregen een smakelijk menu voorgeschoteld (in Pawlowski’s geval te nemen of te laten) waar nog vaak naar verwezen zal worden. Het is dan ook maar te hopen dat er een vervolg in zit. We houden alleszins een tweedaagse vrij in 2014.