Aan het begin van het millennium maakte Jason Moran grote sier met The Bandwagon, een pianotrio dat diep in de jazztraditie dook, maar dan wel met een hedendaagse flair, en zich snel ontpopte tot een van de meest gelauwerde jazzbands van de vroeg 21ste eeuw. Intussen is het bijna een decennium geleden dat de band op de proppen kwam met nieuwe studiomateriaal, maar die 20ste verjaardag moest natuurlijk gevierd worden. In De Bijloke kon je dat uitzonderlijk meemaken in het compacte Kraakhuis. Waar een ingrijpende verbouwing al niet goed voor is.
Moran, bassist Tarus Mateen en drummer Nasheet Waits keerden meteen zo’n honderd jaar terug in de tijd. Geen verrassing, gezien het parcours dat de pianist en zijn kompanen al aflegden. Moran maakte in 2007 al In My Mind, een multimediale voorstelling rond Thelonious Monks legendarische Town Hall-concert van 1959, en bracht de geest van Fats Waller tot leven met het bonte All Rise (2007). Nog een stuk diepgaander was zijn recente voorstelling – zelf noemde Moran het een ‘meditatie’ – rond James Reese Europe (1880-1919), een componist/bandleider die de geboorte van de jazz aankondigde, er in slaagde om al in 1912 Carnegie Hall te vullen, naar Europa trok om er te gaan vechten in WO1 met het regiment dat “The Harlem Hellfighters” genoemd werd en tijdens die periode zelfs nieuw materiaal componeerde.
Moran & co. startten met een ruim bemeten uitvoering van Europe’s “All Of No Man’s Land Is Ours”. Het origineel ontstond in de periode dat ragtime, marching bands en vroege jazz op zoek waren naar de nieuwe tussenvorm die het resterende deel van de eeuw zou kleuren, maar werd nu eigenlijk op sleeptouw genomen door de decennia die erop volgden. Wat begon als sfeervolle nachtclubjazz met loom drentelende bas en ruisende cimbalen, groeide gaandeweg uit tot een bonte parade van stijlen en geluiden. Net als een van zijn leermeesters, Jaki Byard, is Moran een sterk absorberende, muzikale spons, waardoor frivole stride-elementen kunnen bestaan naast steeds turbulenter wentelende interactie die een imposante storm ontketende, en vervolgens toch weer ging liggen via een ontbeende groove waarin hymne-achtige elementen samengebracht werden met strakke, cleane hiphopritmes.
Het hele concert kreeg zo’n cadans van eb en vloed, met ingetogen aanzetten die via impressionistisch zoeken – waarbij de klassieke affiniteit van Moran evident werd – toch weer belandden bij klaterende exploraties waar eerder de geest van Muhal Richard Abrams door waaide. Mateen zat er (zoals gewoonlijk) lekker onderuit gezakt bij met die basgitaar op z’n schoot, maar bleek weer een attente speelpartner die de link vormde tussen de pianist en de als vanouds veelzijdige en indrukwekkende Waits, die de drumkit liet zingen, subtiele kleurtinten toevoegde en onstuimig raasde met die kenmerkende beheersing.
En zo vond de band voortdurend een heel eigen evenwicht tussen traditie en avant-garde, met musical-achtige passages die naadloos aan energieke uitbarstingen gekoppeld werden, met Moran die de handen racend langs elkaar over het ivoor liet razen of net aan het meanderen sloeg op een dromerige trancebeweging van bas en drums. Enorm aanstekelijk was de manier waarop het trio Albert Kings soulvolle bluesgroove “I’ll Play The Blues For You” koppelde aan Morans eigen “South Side Digging”. Hier speelden ze het spelletje bijna ‘straight’.
Het was meteen ook de ideale voorzet naar de finale, waarin de introspectie van de start uitzette, aandikte en opzwol met sprekend gemak om vervolgens weer te vervellen. Het bisnummer bevestigde het nog eens: blues, stride, swing, bop, free, New Orleans; het zijn maar labels waartussen denkbeeldige muurtjes staan. De uitwerking was even speels en gretig als halsbrekend, en een sprekend bewijs van de uitzonderlijke synergie van deze drie heren. Die lieten er geen twijfel over bestaan: muziek maken is een spel, een voorrecht, een buitenkans, en dat leidt in handen van deze klasbakken tot interactie die nooit gaat vervelen.