Zijn pas verschenen derde plaat, Wooden Arms, lijkt voor Patrick Watson de Grote Sprong Voorwaarts. De plaat rijgt de jubelende recensies aaneen. Wooden Arms is dan ook een begeesterend sprookje. Dat de Canadese band ook live voor magie kan zorgen, bleek maandag in een goedgevulde AB Box.
Eerst was het aan Lucky Fonz III om het gestaag binnensijpelend publiek entertainen. En dat deed hij met verve. De jonge Amsterdammer combineerde daarbij de looks van Jommeke met de humor en het schriele stemmetje van Hans Teeuwen en vooral de onbevangenheid, frasering en speelstijl van de jonge Dylan.
Met songs als “Once I Was A Lady” en “The Beat” bewees Lucky Fonz III waarom er boven de Moerdijk zo enthousiast over zijn persoontje wordt gedaan. Doodeenvoudig (een jongeman en zin gitaar), en toch aanstekelijk. Ontwapenend ook, zoals hij gretig de dialoog met het publiek aangaat (“even opwarmen voor Patrick Watson, want die doet ook aan publieksparticipatie”) en de verzoekjes inwilligt (“vreemd te horen dat hier iemand mijn muziek kent. Hebben jullie hier internet dan?”). Te ontdekken.
Met Wooden Arms lijkt de Canadees Patrick Watson dat “te ontdekken”-predikaat eindelijk ontgroeid. Kon zijn vorige Close To Paradise in eigen land al op heel wat bijval rekenen (Watson won de prestigieuze Polarisprijs, voor Arcade Fire en Feist, ld), dan lijkt nu ook de rest van de wereld definitief overtuigd.
Toch is Patrick Watson & The Wooden Arms geen voer voor goudzoekers die gedwee van de ene hype naar de andere megasensatie surfen. Daar is de plaat te gelaagd voor. Het vergt immers enige tijd om de kwistig in het rond gespreide details ten volle tot zich te nemen. Bovendien is Wooden Arms meer dan een loutere verzameling songs. Het is een trip, een muzikale tocht door het magische universum van de Canadese bard. Dat bleek ook maandag in een goed volgelopen AB Box.
Het strekt Watson (uitmuntende pianist, met honing ingesmeerde stem) en zijn kompanen (gitarist Simon Angell, Robbie Kuster op drums, xylofoon, potten en pannen en Mishka Stein op bas) tot eer dat ze hun begeesterende wereld ook live weten op te roepen. Van bij de omineus ontluikende opener “Fireweeds” over het twinkelende “Bejing” tot “Big Bird In A Small Cage” (zonder Katie Moore net een tikje minder impressionant): Watson weet ook live zeer te bekoren.
Wat daarbij extra in het oog springt: hij schuwt het experiment niet. Tijdens “Bejing” gaat Kuster (die met zijn verfrissende percussie voor de lijm van bijna alle songs zorgt) creatief aan de slag met een emaillen pot, ergens halverwege de set weeft de band het instrumentale klanktapijt “Down By The Beach” ineen (Watson als vanouds druk in de weer met zijn sampler), het zwalpende “Travelling Salesmen” wordt door een megafoon gezongen en tijdens “Where The Wild Things Are” zorgt zelfs het geluid van een leeglopende ballon voor een extra effect.
Waar Lucky Fonz III het publiek al voor had gewaarschuwd (“Patrick Watson doet aan publieksinteractie”), gebeurt uiteindelijk ook: plotsklaps daalt de complete band van het podium af, en dartelt als een soort moderne versie van de Bremer Stadsmuzikanten zingend doorheen het publiek. Patrick Watson, zelf voorzien van een zelf ineengeknutseld “microfoon met zeven koppen”, brengt onder meer “The Storm” ten berde, dat een nog – – euh – – stormachtig slotakkoord vanop het podium krijgt aangemeten. Ongezien. Onovertroffen.
Pas richting slot haalt Watson, de ganse avond opvallend goedlachs, enkele oude songs vanonder het stof. “Drifters” is even opzwepend als altijd, bisnummer “Luscious Life” krijgt een iets experimenteler kleedje dan gewoonlijk mee en “The Great Escape” (Watson solo aan de piano) sluit het concert op navenante wijze af.
Met een karrenvracht aan gloednieuwe songs en een zelden geziene mix tussen melodie en experiment zorgde Patrick Watson & The Wooden Arms voor een van de strafste concerten van 2009. Herneming op Pukkelpop?