Free jazz en het concept van een orkest lijken onverzoenbaar, met het loslaten van regels en de behoefte aan overkoepelende structuur die elkaar tegenspreken. Toch zijn er sinds de jaren zestig verschillende orkesten opgestaan die het vuur van de collectieve improvisatie op grote schaal brandend houden. Geen enkel orkest deed die het voorbije decennium echter met de toewijding, de energie en het oorverdovende volume van Peter Brötzmanns Chicago Tentet.
Dat het Tentet het eerste in zijn soort zou zijn, klopt dus niet: midden jaren zestig maakte Alexander Von Schlippenbachs Globe Unity Orchestra immers al grote sier en Sun Ra was zelfs al eerder bezig om free jazz te laten uitvoeren door grotere ensembles zoals zijn beruchte Arkestra. Het London Jazz Composers’ Orchestra, Vandermarks Territory Band en het Exploding Star Orchestra van Rob Mazurek zijn intussen uitgegroeid tot illustere namen in het genre. Het boeiende aan het Chicago Tentet is dat er, ondanks de geografische diversiteit van de leden, vrij veel concerttournees en albums gepasseerd zijn. Schrijver/muzikant John Corbett stelde Brötzmann in 1997 voor om zich te meten met de bloeiende free jazz-scene van Chicago, dat intussen ook aan uitvalsbasis voor heel wat Europese muzikanten was geworden. Het gevolg was een octet, en enkele maanden later een tentet met een variabele invulling, zowel qua instrumentatie als bezetting.
In Amsterdam, waar het enige Beneluxconcert van de tournee werd gespeeld, waren zeven originele leden op het podium terug te vinden, een groepje muzikanten wiens namen haast lezen als een wie is wie van de avant-garde/free jazz: Joe McPhee (trompet/sax/klarinet), Ken Vandermark (sax/klarinet), Fred Lonberg-Holm (cello), Michael Zerang (drums), Jeb Bishop (trombone), Kent Kessler (bas) en Brötzmann (sax/klarinet) zelf. Daarenboven werd Paal Nilssen-Love, een van de beste en meest productieve Europese jazzdrummers ingeschakeld en was ook trombonist Johannes Bauer (zie ook: Globe Unity Orchestra) opnieuw van de partij. De band zou normaal aangevuld worden door Zweedse saxgeweldenaar Mats Gustafsson en tubaspeler Per-Ake Holmlander, die op het laatste moment echter moesten afzeggen en vervangen werden door trombonist Conny Bauer. Zes Amerikanen, vier Europeanen en geen grenzen.
Met andere woorden: twee drummers, een bassist, een cellist, drie trombonisten en drie saxofonisten, die allen dubbelen op klarinet, terwijl McPhee ook de pockettrompet bovenhaalde. Onder leiding van Brötzmann liet het orkest er geen gras over groeien en maakte zijn reputatie van meest furieuze en wilde jazzbende waar. Brötzmann en Vandermark namen vaak het voortouw, maar het enthousiasme van de immer entertainende Bauer en het non stop-geraas van Nilssen-Love werkten even aanstekelijk. Het is vaak een kakofonie van geluiden om dit orkest te beluisteren, maar het visuele aspect zorgde ervoor dat het geheel veel verteerbaarder was dan tijdens het aanhoren van een album. De legendarische energie van de band stond niet ter sprake, maar er was ook voldoende ruimte voor dynamiek, lyriek, humor en loepzuivere interactie.
Elk van de tien muzikanten is een virtuoos op zijn instrument en elk kreeg in deze democratie dan ook ruim de kans om dit uit de doeken te doen. De collectieve inspanning is dan wel het ultieme doel, het zijn de individuele momenten en kleinere fracties die vaak het verschil maakten. Zo was het eerste hoogtepunt een onderonsje van McPhee, Vandermark en Brötzmann, die als trio klarinettisten deden waar Benny Goodman nooit aan gedacht zou hebben. Het had iets van een achtertuinsessie van jaloerse kletswijven: tetterend, taterend, kakelend. De respons van de trombonisten was gepast: diep gepruttel van debutant Conny Bauer, carnavaleske capriolen van broer Johannes en vuile swing van Jeb Bishop. Elke muzikant zijn stijl en tics, en allemaal een onderdeel van een kaleidoscopisch geheel dat teerde op input uit verschillende richtingen. Terwijl muzikanten naar voren stapten en rondjes over het podium wandelenden, wist je als luisteraar vaak niet waar eerst te kijken.
De eerste set was een vijftig minuten durend staaltje van collectieve democratie, maar het waren de vier kortere stukken van de tweede set die nog meer indruk wisten te maken. Hier werd ook bewezen dat het Tentet tot veel meer in staat is dan razende krachtpatserij. Zo waren er enkele ingetogen, haast elegische momenten vol emotie en spanning, die barstten van de geconcentreerde intensiteit; momenten die vier, vijf decennia samenvatten via oerschreeuwen van passie, subtiele verschuivingen en heen-en-weer-impulsen. Brötzmann voerde als onzichtbare dirigent een tocht langs bergen en dalen van interactie, met momenten waarbij de muzikanten vol bewondering reageerden, hun gegrinnik amper wisten te onderdrukken, plaagstootjes uitdeelden en zelf amper leken te beseffen hoe bijzonder het resultaat was.
Individueel wist niet elk in dezelfde mate op te vallen: zo bleef McPhee opvallend vaak op de achtergrond, moest de subtiliteit van Zerangs tierlantijntjes het vaak afleggen tegen Nilssen-Love’s geweld en kreeg de cello van Longberg-Holm het zwaar te verduren tegen zes blazers, maar er stond meer dan zomaar een band op het podium. Het was een wisselwerking van respect en aanmoediging, van uitdaging en furie, van vertrouwen en exuberantie. Het was de ontmanteling van een muzikale taal en de onmiddellijke reconstructie ervan, met lef, vol opwinding en zonder restricties, om uiteindelijk te belanden bij het hoogste goed: de pure communicatie.
Alle albums zijn verkrijgbaar via label Okkadisk.