Elke kunstenaar heeft een taal. Als het geen woorden zijn, dan zijn het immers muzikale zinnen, gebeeldhouwde interpuncties of geschilderde paragrafen waarvan een genie zich bedient. Met Authors, Sam Dillemans’ laatste cyclus werken, presenteert de Vlaming ongeveer 300 beeltenissen van figuren die kunsthistorisch niet te negeren zijn. Daarvoor heeft hij vooral gekeken naar het gelaat van grote kunstenaars, die hij vermengd met sporen van hun persoonlijke taal weergeeft.
In interviews benadrukt Dillemans dat hem niet te doen is om het hele oeuvre van een bepaald iemand: het is immers oneerbiedig en evengoed onmogelijk om al Beethovens verwezenlijkingen te herleiden tot een portret. Wel weet de schilder waar de figuren die hij heeft afgebeeld voor staan: sedert zijn jonge jaren heeft hij bijzonder veel gelezen (in het bijzonder de Russen), en het leeuwendeel van de “auteurs” die Dillemans als model heeft gebruikt, zijn dan ook schrijvers. Schilders, componisten, acteurs en wetenschappers ontbreken echter niet, en wel omdat ook zij aan de definitie voldoen van mensen die de werkelijkheid op een eigengereide manier hebben benaderd, verwerkt en voorgesteld. Men zou vreemd kunnen opkijken van de aanwezigheid van pakweg Laurel en Hardy, Charlie Chaplin en Buster Keaton, maar hebben ook zij de dagdagelijkse beslommeringen niet ingenieus omgezet in een cinematografische substantie die vandaag nog altijd ontroert, zowel een lach als een traan weet op te wekken? Waar het Dillemans steeds weer om gaat, is bij uitstek de kunstenaarsblik: in het leeuwendeel van zijn portretten lijkt het paar ogen centraal te staan. Dat wil echter niet zeggen dat hij ze altijd minutieus schildert, want vaak maken ze zich subtiel, als niets meer dan een matuur geworden contour, los van de omgevende kleurvlakken. Elders blijven de oogkassen donkere vlekken, maar ook dan laat Dillemans ze op de een of de andere manier spreken.
Daarmee is ineens de essentie van deze serie doeken aangeraakt: stuk voor stuk communiceren ze met de toeschouwer. De beeltenissen waarop de schilder, zeg maar de überauteur, zich heeft gebaseerd, zijn zo vaak dode materie: een foto die een bevroren beeld is, of een totaal versteend portret. Wat Dillemans daar vervolgens van maakt, is pure beweging: hoeveel van zijn portretten lijken mensen weer te geven, onderhevig aan een proces van ontbinding dat hen van het eeuwigheidsplatform der auteurs naar de werkelijkheid brengt, en hen als het ware met ons, stervelingen, verbindt! Niet toevallig ging Dillemans daarbij soms aan de slag met schilderijen die hij op rommelmarkten of elders vond: op die manier geeft hij zijn personages letterlijk een wat banale geschiedenis, toont hij dat ook zij de optelsom zijn van een reeks ervaringen die in de meeste gevallen bijzonder “gewoon” zijn. Buitengewoon sterk is bovendien dat de schilder er in slaagt om deze “externe werkelijkheden” congruent te laten zijn met de geportretteerden. Jean-Jacques Rousseau’s kiem ligt echt in de letter, Primo Levi wordt gedefinieerd door een unheimliche representatie waarin men met een beetje verbeelding een kampreferaat ontdekt, enzovoort. Zo blijkt uiteindelijk niets in deze serie toevallig te zijn, ook niet de roekeloosheid waarmee Dillemans zich soms op zijn arbeid heeft gestort. Onverwachte kleurtinten, bijna kubistische perspectieven, eerder schetsmatige voorstellingen: van Albert Einstein tot Bobby Fischer, steeds weer slaagt Dillemans er in zijn figuren fantasierijk en toch zonder overdreven vrijpostigheid af te beelden. In Einsteins geval zijn de kleuruitspattingen de plotse invallen die de loop van de wetenschap zou veranderen, Fischer weifelt tussen ingetogen intelligentie en roekeloze waanzin. Bij elk portret blijft men even stilstaan, waarbij de toeschouwer de onmiddellijke intensiteit van een doek soms minuten lang kan vasthouden omdat steeds meer geheimen van de portretten zich langzaam maar zeker prijs geven. Authors is bij uitstek een boek waarnaar men teruggrijpt, steeds meer onder de indruk van het vernuft waarmee Dillemans zo veel weet te zeggen.
Vooral de kleurenportretten, die in de meerderheid zijn, spreken elk voor zich boekdelen. Bij de in grijstinten vastgelegde figuren is het vooral in verwondering kijken naar Dillemans’ technisch meesterschap. Ook hier kan hij echter doen wat een foto zelden of nooit verwezenlijkt: voorbij het gelaat de psyche afbeelden en komen tot een portret waarin innerlijk en uiterlijk in elkaar opgaan.