Labyrinten waarin het heerlijk verdwalen is: zijn Richard Powers’ boeken iets anders dan dat? In Orfeo, zijn jongste roman, probeert de Amerikaanse auteur niet voor het eerst kunst en wetenschap met elkaar te verbinden. Aan de hand van een tragisch verhaal over een componist die verscheurd wordt tussen zelf-geïnduceerde eenzaamheid omwille van zijn werk en een verlangen naar verbondenheid, deint Powers’ boek steeds meer uit tot een weergaloze reflectie op wat kunst vandaag nog kan en mag zijn, en over de rol die de maatschappij daarin opneemt.
Heeft de klassieke muziek nog een toekomst? Al ruilm vijftig jaar stellen componisten zich die vraag en nog steeds is het genre niet op sterven na dood. Enerzijds is er immers de springlevende uitvoeringspraktijk van historische muziek, anderzijds de scène waarbinnen hedendaagse componisten opereren. Die laatste wordt door het grote publiek helaas vaak als “ontoegankelijk” ervaren (althans binnen de klassieke muziek), dikwijls omdat de tonale grondslagen uit die muziek verdwenen zijn. Het schrijven conform eeuwenoude principes die gehoor geven aan wat het menselijk brein spontaan als harmonieus ervaart, heet tegenwoordig oubolligheid. Peter Els, de gepensioneerde componist die de lezer doorheen dit boek volgt, gelooft anderzijds dat de menselijke natuur de sleutel is tot de ultieme muzikale ervaring. Niet door zijn eigen gevoelsleven te exploreren, wel door het DNA van het leven dat ons omringt aan een onderzoek te onderwerpen, probeert hij tot muziek te komen die haar levenloze bestaan op een partituur kan overstijgen. Wat hij daarbij misschien uit het oog verliest, is dat ware kunst aanspraak maakt op een fundamenteel menselijke emotie. Door kunst als wetenschap te benaderen en de kiemen van de artificiële esthetiek in het organisch materiaal dat de wereld opbouwt te gaan zoeken, maakt het personage wel degelijk een interessante denkoefening. Ze gaat echter tot op zekere hoogte voorbij aan de ontroerende kracht die een magistrale partituur moet bezitten om magistraal bevonden te worden: ze moet iets in de luisteraar bewegen, ze moet iets aanraken. In die zin hekelt Powers via Els niet alleen de wereldvreemde houding van een individu dat denkt dat kunst via wetenschap haar grootste gedaante kan aannemen; ook de wereld van de hedendaagse componisten die zich uitdrukkelijk willen afscheuren van de gangbare stromingen binnen de muziekgeschiedenis en die dogmatisch streven naar nieuwigheid zonder enig achterliggend affect voor ogen te houden, krijgt er van langs.
Net als enkele van Powers’ vorige romans is Orfeo een behoorlijk theoretisch boek. Toch gaat de auteur veel verder dan louter het opsnorren van anekdotes over klassieke muziek – wat hij schrijft over Messiaens Quatuor pour la fin du temps is fluwelen proza – of biologische aspecten van bijvoorbeeld het gegeven harmonie. Ook structureel is Orfeo namelijk intrigerend opgebouwd. Het hele boek lang denkt Els, al dan niet retrospectief, na over de vorm die de avant-garde van vandaag moet aannemen. Diezelfde vraag sluimert doorheen het grondplan van de roman: Powers levert geen lineaire vertelling af, maar construeert zijn boek zoals een componist dat doet. Er zijn bijvoorbeeld vormelijke en inhoudelijke leidmotieven die pas na verloop van tijd betekenis krijgen. Ook zijn er bepaalde figuren die als ankerpunten – terugkerende thema’s? – af en toe opnieuw opduiken. De muzikaliteit van dit boek is dus niet alleen taalkundig – inderdaad schrijft Powers weer prikkelende ideeën neer in nu eens een wervelend, dan weer een bezadigd idioom – maar uit zich ook in de andere aspecten van het boek. Met wat fantasie haalt de lezer er de architectuur van een sonatevorm uit, die vanuit een expositie bij een doorwerking terecht komt, om tenslotte bij de re-expositie – waarin alle motieven aan inhoudelijke diept (lees: resonantie) gewonnen hebben – terecht te komen.
Klinkt moeilijk, allemaal? Aan Richard Powers’ romans hangt inderdaad de kwalijke geur van complexiteit. Die stempel heeft de schrijver echter aan critici te danken die alle losse eindjes die onderweg ontstaan in de finale geknoopt (of ontknoopt) willen zien. Daar houdt Powers zich echter niet mee bezig: in grote lijnen werpt de auteur eerst vraagtekens op, om vervolgens duiding te geven, zonder het hele mysterie te ontrafelen. Net in dat proces schuilt voor de liefhebber van grote vertelkunst het voornaamste plezier: het kluwen voor een deel zelf mogen ontwarren, zelf mogen meedenken over cultuur en wetenschap, zelf verbanden leggen en niet alleen reflecteren over de plot, maar ook over het filosofisch en plotmatig discours dat Powers uittekent. Gemakkelijk? Nee. Moeilijk? Dat valt goed mee, zeker voor wie geïnteresseerd is in de thema’s die Powers aanraakt en ongetwijfeld voor wie af en toe eens internet wil raadplegen. Zelf publiceerde Powers trouwens een luisterlijst op zijn website – als het ware een muzikaal resumé van zijn boek. Als Orfeo gaat over kruisbestuivingen – tussen leven en werk, tussen eenzaamheid en kunst, tussen cultuur en plantaardig materiaal, tussen het vergeestelijkte en de materie – dan maakt Powers die kruisbestuiving digitaal in feite ook waar.
Dus? Een magnum opus? Had de auteur geen formidabele boeken als De echomaker, Het zingen van de tijd of De dubbele helix van het verlangen op zijn palmares staan, dan wel. Maar in Powers’ geval kan er enkel gesproken worden over een fenomenaal boek van een briljant schrijver. Bij deze.