De nieuwe Mattéo is uit en met dit vierde deel sluit Jean-Pierre Gibrat eindelijk opnieuw aan bij het niveau dat we gewoon zijn van Het uitstel en Elke raaf pikt. Bovendien lijkt het er sterk op dat dit vierde deel niet, zoals aanvankelijk was aangekondigd, het sluitstuk vormt.
Een tussendoortje, zo voelde het derde deel van Mattéo aan, een opmaat voor de finale in het vierde deel. We hebben er vier jaar op moeten wachten, maar ondertussen ligt het resultaat er en belanden we midden in het revolutionaire Barcelona van 1936. Het verhaal neemt eindelijk vaart en sleept de lezer mee en dat niet alleen op visueel verbluffende wijze zoals voorheen, maar ook narratief. Bovendien hoef je niet noodzakelijk vertrouwd te zijn met de voorgaande delen om in te kunnen pikken, altijd mooi meegenomen wanneer er enkele jaren liggen tussen de verschillende delen.
Mattéo, die in zijn jonge jaren de Russische revolutie actief beleefd heeft, bevindt zich samen met enkele kameraden in Spanje waar ze uit zijn op een deelname aan de aldaar woedende burgeroorlog. Vraag is alleen: bij welke splintergroep kan je best tegen de fascisten strijden? De socialisten, communisten of anarchisten? Mattéo en Amélie kiezen voor die laatste en trekken naar Alcetria, het dorp waar Mattéos vader ooit een niet opgehelderde geschiedenis beleefd heeft.
De anarchisten hebben als opdracht het dorp in te nemen, wat verre van gesmeerd verloopt. De falangisten zijn beter bewapend en hebben een sluipschutter in de kerktoren zitten. Bovendien vormen de anarchisten, met hun ingebouwde wantrouwen tegenover gezag, niet bepaald het toonbeeld van discipline, wat nodig is om succesvol de strijd aan te gaan. Tel daar nog een voorraad wijn bij die ontdekt en soldaat gemaakt wordt en je zit met een achterstand die nauwelijks nog in te halen valt.
Met die elementen maakt Gibrat een verhaal dat, zoals te te verwachten was, in de lijn ligt van topper Het uitstel. De oorlog is er en ja, daar hangt een zekere romantiek en heroïsme rond, maar dat maakt nog niet dat alle deelnemers helden zijn. Zelfs de personages die vrijwillig richting strijdgewoel trekken, zijn daarom immers geen onverschrokken lefgozers.
Wanneer een onwrikbaar rechtvaardigheidsgevoel opsteekt na het gevangennemen van een tegenstander, lijkt het boek even aan geloofwaardigheid te verliezen, net zoals wanneer er plots wel heel hedendaags taalgebruik (“Klinkt wel cool”) gehanteerd wordt. Maar dit zijn details in een verder indrukwekkend album.
Vroege herfsttaferelen, jonge mannen in semicasual kledij uit de jaren dertig, jongedames in fraaie jurkjes: visueel heeft Gibrat zijn kenmerkende troefkaarten uitgespeeld, en met succes. Er hangt een warme najaarsgloed over het album en dat helpt natuurlijk om meegesleept te worden door de romantiek die hier geserveerd wordt. Wie er geen afscheid van kan nemen, hoeft bovendien niet te wanhopen. Afgaand op de cliffhanger aan het einde, is Mattéo een langer leven beschoren dan aanvankelijk werd gedacht.