Een opvallend veelzijdige tweede festivaldag, op Gent Jazz. Jazz zonder barrières, dat kregen we voorgeschoteld. Zoals bij Taxiwars, waar geëxperimenteerd werd met rock en poëzie, of de invloed van Armeense volksliederen bij pianist Tigran Hamasyan.
Vrijdag 11 juli
Zo ook bij OakTree, het Jong Jazztalent van vorig jaar. Het trio — met zangeres Sarah Klenes, celliste Annemie Osborne en Thibault Dille aan de accordeon — bracht een smeltkroes aan wereldse invloeden mee. Een jaar de tijd hadden ze om hun nieuwste cd Well ineen te steken en om het resultaat van hun noeste werk volledig tot z’n recht te laten komen, deelden ze het podium met de gastmuzikanten die meewerkten aan het project. Tcha Limberger (viool en zang), Kristof Hiriart (ttun-ttun en zang) en Michel Massot (eufonium, tuba, trombone en zang) werden zorgvuldig gekozen om met hun muzikale identiteit een eigen folklore mee te helpen creëren. En ze werden ook ingeschakeld om te zingen. ‘De stem als directe connectie met het publiek’, zo zei Tcha Limberger achteraf.
En het moet gezegd: de meerstemmigheid en warme harmonieën wisten te beroeren. Daarnaast was er op de cd en in de setlist ook ruimte voor composities van het externe drietal. We kregen een frisse en dynamische set die gebalsemd werd met folkinvloeden, chanson, klassieke muziek en balkanmuziek. Ze zagen er erg relaxt uit en zo klonken de composities ook. Relaxt, fris en met voldoende pit en karakter. En toch ook nietig, met respect voor ieders inbreng en voor de muziek in het algemeen. Een mens zou er stil van worden. Een van de uitschieters in het repertoire was hun uitvoering van Sam Cookes “A Change Is Gonna Come”, een innemende versie waarin ieder muzikant de blues en soul in hun stem liet horen. Annemie Osborne begeleidde ondertussen op haar cello. Ook Tcha Limberges “Entre Les Lignes” bezorgde ons kippenvel. En op het einde was er dan weer plaats voor het dramatische en adembenemende “Gau”, een compositie van Thibault Dille.
Tigran Hamasyan zette de folkloristische lijn verder met brede invloeden uit de Armeense cultuur. De pianist, bejubeld door de groten der aarde zoals Chick Corea en Brad Mehldau, deed beroep op zangeres Areni Agbabian om zijn muzikale achtergrond mee over te dragen in de muziek uit zijn laatste project Shadow Theater. Vorig jaar nog kon hij zijn creativiteit botvieren als artist in residence op Jazz Middelheim. In Gent botsten we op een mengel van beats en gebroken ritmes, mee in gang gezet door zijn begeleiders Charles Altura op gitaar, Sam Minaie op bas en Arthur Hnatek achter het drumstel. Een fusie van minimal music, rock, free jazz en elektronische sounds waarbinnen Tigran zijn genialiteit liet gelden.
Zijn donkere melodieën maakten het duister in de tent, nog lang voor de zon de laatste lichtstralen op ons losliet. Het kwintet wisselde depressieve sferen af met vlammende composities die gestapeld werden op verhakkelde ritmes. Tigran bewees dat je je niet naar Tomorrowland moet begeven om in trance in een wonderlijke droomwereld te geraken. De pianist bruiste van de ideeën en creativiteit, maar slaagde er niet altijd in om daar een lijn in te vormen. Zijn muziekmakkers waren erg ondersteunend, maar misschien ook net iets te mak. Tigran nam steeds het voortouw en besliste eenzijdig over welke richting zijn muziek moest uitgaan. We kregen een erg gevarieerd invloedenpalet te horen, maar anderzijds misten we duidelijk uitgewerkte ideeën. Niettemin was Tigrans passage in Gent er een om te onthouden omwille van de mix aan muziekgenres met de Armeense invloed als rode draad.
Met een extra podium, de Garden Stage, om de pauzes tussen de acts op het grote podium mee op te vangen, blijft de muziekliefhebber steeds geëntertaind. Een opvallende naam was Avishai Cohen, de Israëlische trompettist die naambekendheid verwierf als bandlid in het SF Jazz Collective (naast hippe muzikanten als Matt Penman, David Sánchez en Robin Eubanks). In ’97 werd hij derde in de prestigieuze Thelonious Monk International Trumpet Competition. Vooral met zijn Triveni albums (uit 2010 en 2012) bereikte hij het grote publiek. Hier stond hij dus op het ‘klein podium’, waardoor we de kans kregen om hem met zijn trio in clubsfeer te bewonderen. Avishai kent de knepen van het vak. Een baarlijk meester op de trompet die zonder twijfel de meeste swingfeel van de avond had. Zijn kompanen waren een genereus doorgeefluik van energie en de combinatie van Nasheet Waits smaakvolle drumgrooves met drukke fills op de snaredrum en Yoni Zelniks strakke bas bood ons een complementair geheel van pure en pretentieloze jazz. Het ideale zijpodium waar rasechte swing een plaats vond naast het experimentele en bijtijds groteske muziekgeweld op de Main Stage.
Niemand die goed wist wat TaxiWars ons zou voorschotelen. Alhoewel we met Tom Barman in de line-up wel konden voorspellen dat het af en toe druk zou zijn, dat poëzie met jazz vermengd zou worden (werd vermeld in de infobrochures) en dat we met Nicolas Thys (bas), Robin Verheyen (sax) en Antoine Pierre (drums) een stevige jazzband van eigen bodem aan het werk gingen zien. Dat Barman een jazzliefhebber is, is geen geheim. Zo stelde hij twee jaar geleden een compilatie-cd samen voor Impulse! en in interviews haalt hij wel vaker aan welk belang jazz steeds in zijn eigen muziek kreeg. De dEUS-frontman voelde zich merkbaar op zijn gemak tussen de jazzmuzikanten. Misschien ietwat te nerveus rondhuppelend sprak hij ons flarden teksten toe die deden denken aan het oudere dEUS-repertoire. Barmans stem kreeg verschillende effectjes mee en misschien gelukkig maar, want al dat roken heeft z’n tol geëist. Het kwartet zocht energie op, aangedreven door Antoine Pierre die sterk geconcentreerd een continue drive aanhield en toch veel belang hechtte aan de dynamiek. De jonge drummer, bijna 22, kon rekenen op de strakke pols van Nicolas Thys. Robin Verheyen weerde zich tussen het harde energieke spel, dat voortdurend opgejut werd door een enthousiaste Barman. In zijn relatief korte composities was de kern van het nummer ons niet altijd duidelijk en het hele project kan wel wat finetuning gebruiken. ‘You like it but you’ll learn to love it later’, weet Barman ons wijselijk te voorspellen in een van de teksten. Hij zou wel eens gelijk kunnen hebben.
Groot machtsvertoon dan bij Ibrahim Maalouf. Het startschot werd gegeven met de titelsong “Illusions”, tevens de naam van zijn laatste album en ook zijn tour werd zo gedoopt. Al snel werd duidelijk dat deze show een gigantisch spektakel zou worden. Met loeiharde drums, dito bas- en elektrische gitaarlijnen, vier backingtrompettisten en een Fender Rhodes had hij de ingrediënten voor een bombastische creatie samengesteld. En zoals dat vaak bij de groten gaat, wordt uitzonderlijk de volumeknop op immens-schadelijk-voor-de-oren gezet. De Frans-Libanese trompettist is gekend voor zijn unieke Oosterse melodieën met kwarttonen op trompet. Ook in dit project behield hij die kenmerkende invloeden, maar die werden platgewalst onder een gedreun van zware rock. Na drie nummers (veertig minuten verder) sprak Maalouf ons toe en leidde ons in z’n volgend nummer in. Een van zijn oudere nummers, Beirut — geschreven in de periode waarin hij Led Zeppelin leerde kennen en daar ook lichtjes door beïnvloed — bracht eindelijk een rustmoment in het midden van zijn haast met grootheidswaanzin doordrenkte set. Toegegeven, de vraag-antwoordpartijtjes met de backingtrompetten werken best aanstekelijk en ook zijn repetitieve Oosterse trompetlijnen die haast ontploffen met de wall of sound achter hem kwamen erg impressionant over. Maar het had gerust een pak minder populistisch gemogen. We zagen een mooi ineengestoken show waarin alles op voorhand vastlag en waarin improvisatie weinig ruimte kreeg. Wanneer tijdens het laatste nummer een van zijn trompettisten (Youenn Le Cam) de doedelzak ter hand neemt, verzuipt het concert pas echt in de folkloristische clichés.
Zaterdag 12 juli
Wat een vreemde ervaring om Mehliana (pianist Brad Mehldau en drummer Mark Guiliana) op klaarlichte dag in een witte tent en op een veredelde tuinstoel aan het werk te zien. Toch moesten we even de ogen sluiten en de zorgen voor het achterwerk (meneer Flamand, mag het iets comfortabeler?) achterwege laten om ons in een ander universum te begeven.
De electronische snufjes en de golven aan bits en beats zou je eerder in een nachtelijk tafereel plaatsen, waar eenzaten geen besef van tijd meer hebben en de enige lichtstralen in de buurt van leds afkomstig zijn. Spacy intro’s op een karrenvracht aan synths die belaagd en gestuwd werden door de vakkundige elektrobeats van Mark Guiliana; van een opmerkelijk duo gesproken. Met drums die aanleunden bij drum and bass en techno en allerlei synthesizers en ander toetsengerief zocht het duo de uitdaging in retrosounds die wat DNA meekregen van Moby’s Play, Air, Kraftwerk. Het project, dat Taming the Dragon gedoopt werd, wekte een buitenaardse fantasiewereld op. De draak kwam verrassend vaak muzikaal naar boven, in de gedaante van Guiliana’s opgehitste grooves, via samples en breakbeats, door Mehldaus jachtige vingerspel (“Just Call Me Nige”, “Swimming”). Maar evenzeer werd het monster geketend in nummers als “Sleeping Giant”, “Taming the Dragon” en “The Dreamer”. Mehldau, in übercomfy joggingbroek, wist ons langs de leukste en levendigste plekjes doorheen het melkwegstelstel te gidsen en met Guiliana als aandrijfmotor klik je je veiligheidsgordel best goed vast. Mocht laatstgenoemde er ooit de brui aan geven, kunnen we gerust die Gentse drummer aanraden om de fakkel over te nemen (hé, Lander?).
Van het ene uiterste naar het andere: van het Mehliana-duo naar Darcy James Argue’s Secret Society, van een ruim aanbod aan inprovisatie naar ‘papiermuziek’. Maar een bigband met een tegendraadse visie. Althans wat betreft de bigbandtraditie. Achttien muzikanten op het podium, die Darcy James Argue’s eigenzinnige creaties tot leven wekten, en straf gedirigeerd door mister Argue himself. Wie er op het idee komt om de bigbandformule te herbekijken en de juiste schakels bereid weet te vinden om mee in het project te stappen, moet over nogal wat overtuigingskracht beschikken. Maar zijn idee blijkt niet eens zo gek te zijn, legde hij zelf uit. Want voor wie z’n leven op de (ondertussen teneer gegane) New Yorkse Fung Wah bussen riskeerde — zoals Argue lang deed — is het oprichten van een bigband in New York een niet zo’n veraf gelegen uitdaging. Met “Transit” worden de laatste stukjes denkbeeldig drakendecor door trompetten weggeblazen om plaats te maken voor een andere wereld, die zo wat tussen de dampkringen van een middeleeuwse matrozenwereld en een spektakelstrijd in een Spaanse arena lag, met castagnetteritmes en Zuiders vuur. Onderweg passeerden we de haven van New Orleans (“Interlude nr. 1, Infuse”) waarin we binnengeloodst werden door de trombonesectie en even later maken we een Balkanfeest mee met “Interlude Nr. 6, Arise”. Met zijn project, Brooklyn Babylon, waarmee hij genomineerd werd voor een Grammy Award, klikt Argue traditie aan externe invloeden, allemaal tot in de puntjes afgewerkt trouwens. Zijn muziek wordt omschreven als een suite die moeiteloos van klassiek naar moderne rock overgaat, met zijwegen in jazz, minimal music en zelfs Oost-Europese fanfaremuziek (zoals in Grand Opening). Dramatische wendingen en ingewikkelde ritmewisselingen hielden het hoofd fris, ideaal dus om nog even een drankje te halen en het sympathieke De Beren Gieren te gaan aanmoedigen in de Garden Stage.
Het moet gezegd: de programmatie daar is goed afgesteld op wat er zich op het hoofdpodium afspeelt. Ook vandaag, met de immer verstrooide Fulco Ottervanger op piano en de twee bloedbroeders Lieven Van Pee (bas) en Simon Segers (drums) die voor de ontspannende komische noot (letterlijk en figuurlijk) zorgden tussendoor. Zo schrikten ze er niet voor terug om een ogenschijnlijk lieflijk nummer (“Hues in Wheel”) plots te bombarderen met een splinterbom aan agressie en wisselen ze zeemzoete klassieke invloeden af met hard jazzgedreun. In “Ontdekking Van Materie” haalde Lieven de diepste klanken uit zijn bas, Fulco plingelde aan de snaren van zijn piano en Simon ging zo op in zijn brusheswerk dat het haast moderne dans werd. Het leutige trio heeft de gave om jazz te relativeren, tot een muziekvorm waarin de geest van het moment de ultieme speelbal is en waarin best gestoeid kan worden met algemeen beschouwd als ‘goed’ en ‘slecht’ omschreven wordt. De Beren Gieren, in 2009 winnaar van de wedstrijd Jong Jazztalent Gent, staat drie jaar later in Hoeilaart te trappelen om de buurlanden te leren kennen. Vorige week speelden ze in Avignon (Têtes de Jazz), even later op North Sea Jazz in Rotterdam en volgende maand tonen ze in Oostenrijk hoe goed Belgen en Nederlanders overeen kunnen komen.
Tijd dan om Dave Holland en kompanen tegemoet te gaan. Deze keer bracht hij gitarist Kevin Eubanks (bij de meesten onder ons vooral bekend als leider van de Tonight Show Band van Jay Leno), pianist Craig Taborn en Eric Harland (drums) mee om hun PRISM-project aan ons voor te stellen. Wat meteen opviel, was de ruimte voor opbouw die ze durfden te permitteren zoals alleen groten dat durven. Opener The New Day werd door Harland op een subtiel drumtapijt gelegd, terwijl Holland met zijn bas-vamp plaats laat voor Eubanks om rustigaan het thema in te zetten. Een snedig gitaartje dat het ganse optreden voor een scherp karakter zal zorgen. Even later werd met dezelfde ontspannenheid “Evolution” ingezet. Een rustige funkgroove zal enkele momenten later onderbroken worden door een warme straight-on rockfeel. Harland, vorig jaar met zijn kwintet in de Gent Jazz Club te zien, behield de ‘cool’ en hield zich gedeist en hij voelde zich daarbij opvallend comfortabel. De vier kennen de impact van stilte en waar nodig lieten ze het spel aan de andere twee of drie over. Zoals wanneer Harland en Taborn in “Spirals” tegenover elkaar geplaatst werden in een pingpongspel van ideeën. De enige die zich haast overal tussen murwde, was gitarist Kevin Eubanks, die met zijn fusionsound erg bepalend was voor de gehele kleur van de set. De vier slaagden erin om boeiend te zijn, alleen al met de groove die steeds als fond gelegd werd. Choir, een compositie van Harland, was de feestelijke afsluiter voor de avond. Drums en gitaar wisten slechte herinneringen aan natte sokken met hun caribbean vibes. Een luchtige zomersong waarmee we konden opwarmen voor Black Flower in de Garden Stage.
Gent Jazz kreeg de eer steeds feestelijk te mogen afsluiten met de groep rond Nathan Daems. Mocht u ooit een nachtelijke barbecue organiseren en tevens het oor willen voeden met diepe, exotische dansdeuntjes, dan bent u bij Black Flower aan het juiste adres. En u spaart er de kosten aan sfeerbeheervestjes mee uit. Feest feest feest! U danst toch ook?
zondag 13 juli
Even opwarmen met Joshua Redman. Medium swing en een rokerig sfeertje opzoeken met “Chill”, een nummer uit zijn album <i<Moodswing uit 1994. Een ideale keuze om de sound op het podium te leren kennen en om het publiek mee af te tasten. We begeven ons in goed gezelschap met drummer Greg Hutchinson, pianist Aaron Goldberg en Reuben Rogers op bas. Een solide jazzmachine met bovenop Redmans typische droge en tevens rijke saxkleur. Buiten regent het terug en Joshua Redman besluit er Gershwins “Summertime” tegenaan te gooien – ‘a tribute to the weather’. Een coltraneiaanse saxintro bereidt de latingrooves in 7/4 voor en het tempo wordt even opgetrokken om daarna weer te gaan liggen in Billy Strayhorns “Lush Life”. Het eerste nummer trouwens dat we horen uit zijn nieuwste cd Walking Shadows, en de tweede keer te horen dit festival (na Avishai Cohens versie eerder deze week). Het piano-saxduo warmt het thema rustig op met een vrije interpretatie. Pas wanneer Hutcherson en Rogers invallen, schoot het kwartet pas echt uit de startblokken en ontpopte de ballad tot een funky klassieker.
Redman toont raakpunten met Paul Motian — vrije improvisatiegolven met flarden unisono — en Ornette Coleman — de trektocht naar de kern maar dan binnen de lijnen van de begeleiding. En met Disco Years begeeft hij zich in een setting die perfect bij het James Farmproject van enkele jaren terug zou passen. Een afwisselende set, met een ontspannen Redman en kwikke begeleiders die moeiteloos wisten te boeien met zowel afgestofte standards, ouder eigen werk, als recentere stukken. Zonder veel poeha, degelijke kwaliteit.
In de Garden Stage staat ondertussen Jon Batiste met zijn band Stay Human klaar om ons te vermaken. Een drummer met de tamboerein in de handen (Joe Saylor), altsaxofonist Eddie Barash en Barry Stephenson die schippert tussen contrabas en banjo. Het eerste moment van vertier, eerder die dag, zat genesteld in de straten van New Orleans en ook nu blijven de funky grooves overheersen, zij het in mindere mate. Het viertal voelt zich als een vis in het water op een podium dat toelaat om zweetdruppels tot op de vierde rij te doen zwieren. Maar het kon closer, vonden ze, en geheel New-Orleansgewijs waagden ze zich tot diep in het publiek. Puur entertainment, songs zonder allures gebracht door een charmante jonge bende uit New York. Plaaggeesten ook, die niet verlegen waren om een muzikaal lolletje, zoals met ragtimeklassieker “The Entertainer” van Scott Joplin. Of je iets gemist hebt toen je die verloren jeugdvriend tegen het lijf liep en een babbel en pint verkoos boven Jon Batiste en zijn Stay Human? Nee, dat niet. Maar wie er bij was, kon breed glimlachend genieten.
Pianistendag op Gent Jazz. Voor Chick Corea de laatste ‘jazzdag’ afsluit, mag Hiromi Uehara de toetsen inspelen. We zagen haar vier jaar geleden op hetzelfde podium maar toen onder de vleugels van Stanley Clarke. Hiromi bracht bassist Anthony Jackson mee. De 62-jarige bassist verdiende zijn strepen bij Al Di Meola, Pat Metheny, Steely Dan en zelfs old time favorite Buddy Rich. Een erg uitgebreid drumstel voor Simon Phillips. Hem kennen we dan weer van Toto en Judas Priest en hij is dé drummer bij uitstek voor de juiste rockfills en unisono muziekritmes op de octobans-trommels. Dat de Japanse pianiste een spons vol invloeden is, maakt ze meteen duidelijk met “Warrior”, gevolgd door “Player”. Klassiek en foute pop, tussen melig en meeslepend. Stadionrock en seventies swing. Ja, swingen kon ze! Energie van hier tot in Tokyo, die deed denken aan de geniale live-cd van Monty Alexander in Montreux. En finesse die — durven we de vergelijking maken? — in de buurt van die van Oscar Peterson kwam. Phillips kon dan weer moeiteloos overschakelen van fusion op z’n Dave Weckls naar swing à la Martin Drew en Micky Roker. En Jackson was de betrouwbare steady bassist die klinkt alsof het kinderspel is, maar speelt alsof hij mijlenver achterop dreigt te geraken.
De techniek trok aan het langste eind, dat is snel duidelijk. De songs overleven alleen op energie en technisch vernuft, grommige bassen van een fotogenieke Jackson en ingenieuze drumlijnen van Phillips. Tijdloze nummers zaten er niet in de set, daarvoor zaten ze te volgepropt met uiteenlopende ideeën. Maar hé, ze raasden vooruit! Gelukkig toonde ze ook haar frêle kant met enkele verademende solomomenten en smaakvolle ballads zoals haar eigen “Place To Be”.
Na Hiromi’s stormpassage en vijf minuutjes later dan voorzien in het programma wandelen Chick Corea en Stanley Clarke rustig het podium op, het tafelgesprek nog afrondend. De jas wordt over een microstatief gezwierd en beide grootheden nemen plaats op hun stoel. Voor ons zit de kern van Return To Forever; Armando Anthony ‘Chick’ Corea — gestart bij Cab Calloway en al decennia toonaangevend stijlengoeroe en pianovirtuoos — en Stanley Marvin Clarke — staan op zijn cv: samenwerking met Horace Silver, Stan Getz, Dexter Gordon, McCoy Tyner en ontelbaar veel anderen. Bijzonder leuk wordt het wanneer je merkt dat de twee kameraden er zelf ook het grootste plezier in vinden om de fysieke en muzikale ruimte met elkaar te delen.
En meteen blikken we even terug op de broeierige jaren 70, het decennium van de oliecrisis en de Rode Khmer, maar gelukkig ook van pareltjes als “Sometime Ago” en “La Fiesta” van Return To Forever. De nostalgie graaft iets dieper met “After The Cosmic Rain”, ingezet door Clarke. De twee zijn mekaars verlengde en zo spelen ze ook; de fakkel van aandacht steeds doorgevend. Met Bill Evans’ “Waltz For Debby” (immer tijdloos) scoren ze veel punten bij zowel gematigde als extreme jazzliefhebbers. Niemand is feilloos en eerlijk duurt het langst. Dus kunnen we ook niet klagen wanneer Clarke moet toegeven om er bij Armando’s Rhumba even de partituren bij te nemen. Zijn eigen nummer dat hij schreef voor zijn vrouw (“La Cancion de Sophia”) kent hij gelukkig wél uit het hoofd en dit wordt meteen ook zijn feature. Tijd voor de strijkstok, tijd voor intimiteit. Het middenstuk wordt geregeerd door een magnifieke bassolo die de flamencoweg opgaat en ons met verstomming slaat om de controle van zijn machtige bas.
Met “The Yellow Nimbus” is het de beurt aan Chick om het podium integraal in te palmen. Hij droeg het nummer op aan de in februari overleden flamencogitarist Paco de Lucia. Passie en vuur, romantiek en drama in hetzelfde nummer. Een warme ode aan de meestergitarist. Na “No Mystery”, weer een Return to Foreverklassieker, werd afscheid genomen van een ontspannen en gemoedelijk optreden dat al lang op voorhand een staande ovatie deed voorspellen. Chick overhaalt Hiromi om erbij te komen zitten en de twee jammen op “Spain”, vier handen om de witte en zwarte toetsen mee te verdelen op de fundamenten van Clarke. De overhand van techniek tegenover diepgang. Rara, wie speelt wat?
Vrijdag 18 juli
Het tweede luik van het Gent Jazz festival is na enkele dagen rust van start gegaan. Op donderdag 17 juli werd elke vorm van testosteron en hanigheid getemd met de stille zweep van Olafur Arnalds, de female touch van Melanie De Biasio en het minimalistische Ludovico Einaudi. Uw trouwe vertegenwoordiger vreesde in een comateuze meditatiemodus te geraken en sloeg een dagje over. Maar we zijn er terug voor Dez Mona, Michael Kiwanuka, BadBadNotGood en Agnes Obel. En ja, Dans Dans staat ook op ons lijstje.
Vrijdag 18 juli. Het terrein krijgt verdomd meer zonlicht te verduren, vergeleken met vorige week. Er loopt ook opmerkelijk meer volk rond, aangetrokken door de doordringende bassen die door de speakers geperst worden. Een waterverstuiver moet hete hoofden afkoelen en kinderen entertainen terwijl papa aanschuift voor drankjetons. Ondertussen wordt het volk naar de Main Stage gelokt op de tonen van Dez Mona. Ze vieren hun tienjarig bestaan met een live-cd, X, en ze gunnen ons een deel van de vreugde. De grenzen tussen het eerste en het tweede luik van Gent Jazz zijn troebel geworden. In de jazzprogrammatie zijn veel popinvloeden gekropen en het laatste weekend herbergt pop met een jazztouch.
Ook zo bij Dez Mona, waar we dramatische liederen voorgeschoteld krijgen die gespekt worden met semi-scatsolo’s van Frateur, samen met contrabassist Nicolas Rombauts de bezieler van de band. Dez Mona houdt vast aan gospel, dramatiek, pop en allerlei zijwegen daarin, tot zelfs discofunk zoals we die vijftien jaar geleden hoorden bij Zita Swoon. Ooit waren de meningen omtrent het highbrow-cultuurgehalte heter, de band klinkt dan ook meer mainstream vandaag de dag. “A Little Bit Of A Dream”, een uitstekende single, voelde misschien net wat te veel aan als kijken naar een dansende Russische beer; verplicht nummertje, grijsgespeeld. Met “Lack of Love” dalen ze even neer en worden we meegetrokken door de theatrale overgave. De schwung geraakt erin wanneer Steven Cassiers zijn drumstel ruilt voor de cajon in het nummer “The Back Door”. Hier duwt hij samen met Rombauts aan een psychedelische sfeer die cirkels draait rond Gregory Frateur en zijn vibrato. Lekker geroutineerd, na tien jaar is dat ook niet zo onlogisch. En vanaf dan gaat het in stijgende lijn. Met “Live the Life” kwamen ze dreigend hijgen in je nek, en in “A Gentlemans Agreement” mocht Tijs Delbeke spelbreker van de rust zijn met gehaaide uithalen op zijn gitaar.
Wanneer we in de Garden Stage op Dans Dans botsen, worden we gegrepen door een rilling die als een adder van de schouders naar de onderrug glijdt. Het trio — Bert Dockx op gitaar, Frederik Lyenn Jacques aan de bas en Steven Cassiers ook hier achter het drumstel — aanschouwt het podium als haar rouwe woestijn en sleurt ons mee in een zoektocht naar de laatste druppels water. Improrock met referenties naar grunge en jazz, zoiets moet het zijn. En we krijgen er surrealistische waanbeelden op z’n Dali’s gratis bij, gesmolten klokken incluis. Nick Drakes “River Man” is hun afsluiter waarop we nog even zweven op hun stoeierig gegroove. Veruit de spannendste act van de dag!
De ‘Sound of 2012’ (BBC), Michael Kiwanuka, heeft een ideaal muziekpakket om tegen een zwoele zomerdag aan te smijten. ’t Is tijd voor soul en Kiwanuka is met zijn eerlijke songs een prima ambassadeur. Deze artiest heeft de juiste teksten op de juiste melodieën en bewaart graag een muzikale bedeesdheid die monden snoert en gedachten op een wip tussen melancholie en innige gelukzaligheid vervoert. De 26-jarige Londenaar met Oegandese roots kent zijn muziekgeschiedenis en grijpt graag naar de klassieke soulformules maar niet zonder er zijn eigen innemende toets aan te geven, en dat maakt hem zo sterk. Zijn debuutplaat Home Again uit 2012 is ongetwijfeld een van de sterkste albums van de afgelopen jaren en belooft een klassieker te worden, met gouden nummers als “Home Again”, “Always Waiting” en “Tell Me A Tale” waar menig songschrijver hem voor benijdt. Maar het middendeel geraakt wat in het slop wanneer hij zijn muziekmakkers te rusten stuurt en de intimiteit op zijn piano opzoekt, zoals in “Worry Walks Besides Me”. Niet meteen iets waarop we zaten te wachten, maar best wel moedig. Een songwriter met een ziel en muziek met passie gemaakt. Dankjewel!
Een vergissing, zo menen we, is de aandacht voor BadBadNotGood (BBNG). Het Canadese trio, drie albums ver ondertussen, geraakt niet voorbij een jamgehalte en enerveert mateloos met Regi-achtige uithalen (“Clap those hands!”), maar hun overenthousiasme en energie winnen het verdict van de erg slordige uitvoering en de zwakke interactie in het drietal. De eerste martelsong is “Triangle”, een nummer dat beloftevol start maar verder in een niet te dichten gat valt. De zaal wordt ingepalmd door de charmante knullen met hun blikkendoos vol breakbeats en hiphopvibes en deert niet om het gebrek aan strakheid, zelfs niet wanneer het niet te negeren is, zoals in “Kaleidoscope”. Drummer Alexander Sowinski trekt Chester Hansens bassolo aan flarden met zijn wisselvallig tempo en overdrukke ritmes. Wel durven ze diep gaan, neerdalend in vochtige grotten waarin Chester Hansens bas zwarter dan pek klinkt. Zie bijvoorbeeld “Can’t Leave The Night”, dat verdrinkt in losse ideeën zonder diepgang. Sommige passages doen ons denken aan Snoop Dogg en DJ Shadow, maar de sound op hun cd’s kunnen ze live niet evenaren. BadBadNotGood; we gaan de flauwe woordspelingen mijden maar we vrezen dat deze band een paar jaar te vroeg geoogst werd.
We laten ons graag wiegen door headliner Agnes Obel en haar strijkersensemble om te bekomen van het naïeve geweld van BBNG. Dit is het eerste moment waarop we de gezellige boompjes van weleer in de tent missen. De Deense laat een wind door de zaal waaien, waarbij geritsel van treurwilgen perfect zou passen. Maar evengoed kan ze een grote tent klein maken; sfeerniveau: huiskamer. Obel verbaast met kleine melodieën, puur en onversneden, die met een minimalistische ondertoon opbloeien tot een wondere elfenwereld. Een intense ervaring die geruggesteund wordt door een maffe lichtshow. Met Philharmonics, haar debuut uit 2010, en opvolger Aventine uit 2013 heeft ze een warm repertoire bijeen geplukt om een ondertussen erg grote fanbasis een concertlang te boeien. Na “On Powered Ground” breit ze een naadloze overgang naar een duister “Aventine” en in “Dorian” krijgen we een krop in de keel van de wondelijke samenzang. Agnes Obel bewijst dat vrouwelijke tederheid in een mysterieus jasje overleeft op een groter podium.
zaterdag 19 juli
Tijdens de dertiende editie van Gent Jazz liepen de temperaturen hoog op met oerdegelijke optredens van Black Flower, Avishai Cohen, Dave Holland en Joshua Redman. We plukten verse bands zoals TaxiWars, OakTree en Steiger en werden geketend door een overmacht aan moderne beats bij Tigran en Mehliana. Divers was het alleszins, al mocht het voor ons een tikkeltje meer swingen. De laatste dag werd overmeesterd door een brandend verlangen naar de act van Charles Bradley en His Extraordinaires.
Op de Main Stage verzamelen Gabriel Rios en zijn twee begeleiders — bassist Ruben Samama en celliste Amber Docters van Leeuwen — om in laatste rechte lijn naar de finale van de dag toe te leven. Een blazerssectie staat paraat om het trio de wolken in te katapulteren en bloedhete songs matten ons tot zwetens toe af in een tent die als broedkast fungeert. Rios is in vorm en we mogen het geweten hebben. Hij kiest resoluut voor de zon en bedient uw heupen vanop afstand. IJzersterk staat hij op dat grote podium en zelfs een soloshow zou ongetwijfeld geboeid hebben als je ziet hoeveel energie er in een persoon gebundeld kan zitten. De Puerto Ricaan werd slaaf van zijn nummers en de drang naar volledige overgave maakte de performance compleet. De nummers van zijn nieuwste cd — This Marauder’s Midnight, sinds vorig jaar beetje bij beetje in onze schoot geworpen — werden in een klein New Yorks café uitgetest en verfijnd tot wat nu het resultaat is. Rios zit niet stil; jaren geleden in de muziekscene opgedoken in groepen als The Nothing Bastards en L. Santo en solo doorgebroken met Ghostboy in 2004, tien jaar geleden ondertussen. Hij heeft smaak en zijn Latijns-Amerikaanse ziel kruipt steeds in het karakter van zijn songs. Nieuw werk dus, maar ook enkele oudere plakkers (“Angelhead”, “Broad Daylight”, “Straight Song”) en “El Carretero” van Buena Vista Social Club, zijn persoonlijke favoriet. En als zelfs het publiek wild wordt van een bassolo, dan moet ’t echt goed zijn!
José James is een woordkunstenaar. Hij weet het metrum van de tekst uit te rekken en door elkaar te schudden als zou hij kneden met plasticine. Bovendien weet hij hoog en laag te gaan met zijn stem zonder geforceerd te klinken. Exact een jaar geleden was hij hier ook en vijf jaar geleden stond hij op hetzelfde podium, maar dan in goed gezelschap van onze Jef Neve. Deze keer zijn we benieuwd naar de live-uitvoering van While You Were Sleeping (2014). Het is waarschijnlijk eigen aan de tijd waarin we leven, maar ook James kan niet stilzitten en smijt zich van project op project. Hij grabbelt wat P-funk, hiphop en soul bijeen, en werkt af met een snuifje jazz. In de titelsong “While You Were Sleeping” kiest James voor een americanasound die Pink Floyds “Dark Side Of The Moon” opzoekt. “Anywhere U Go”, met een overstap naar rockgitaren à la Franz Ferdinand, is te eentonig om interessant te blijven, maar de bridge is best leuk.
Een extra troef heeft James rechtsachter op het podium staan. Wie niet geraakt werd door Solomon Dorseys engelenstem zo zoet als nectar, moet een ijskoud hart hebben. De bassist ontwaakt fonkellichtjes in menig vrouwenoog met zijn zachte timbre en wie zijn geliefde niet goed vastnam, dreigde die te verliezen aan een zwoele liefkesdief, “you know what I’m saying?”. Na “Come To My Door” worden de Buckshot LeFonque-beats bovengehaald in “Trouble”. Kris Bowers toont hier dat funk niet veel noten nodig heeft en tilt het geheel lichtjes buiten het kader wanneer hij met zijn keyboard buiten de lijntjes kleurt. Heerlijk!
Koning van de soul/profeet van de liefde Charles Bradley wil ons aan het dansen krijgen. En daarvoor heeft de 65-jarige een jonge band mee –His Extraordinaires, en een karrenvracht soul en funknummers. Zijn albumtitel Victim of Love dekt de volledige lading van zijn boodschap. Liefde en liefhebben, daar is ’t om te doen. Met volle teugen, liefst. De set wordt in gang geblazen door His Extraordinaires en wanneer Charles de eerste stappen op het podium zet, leidt zijn band “No Time For Dreaming” in. Bradley heeft zijn bijnaam niet gestolen. ‘The screaming eagle of soul’ perst met dorre stem alle soul uit zijn lijf, in elk nummer, elke keer opnieuw. En hij kan krijsen, als wordt hij gekeeld. Het lijkt een zaak van leven en dood, zo te zien. Hij meent elke zin die hij zingt en om zeker te zijn dat het publiek hem gelooft, gaat hij meermaals op de knieën.
De frisse zestiger ging door het leven als James Brownimitator tot hij in 2011 eindelijk zijn eigen nummers bundelde op zijn debuutcd No Time For Dreaming. Bradley neemt ons mee naar de hoogdagen van de soul. Shaking hips, dansen met de micro en een kostuum dat enkel een soulkoning past. Lekker old-fashioned, danspasjes bij de backings incluis en een kostuumwissel ergens middenin de show. Maar onze warme vriend Bradley heeft een rugzakje met messages mee om het luchtige entertainment aan te dikken met bezorgdheden over hedendaagse wantoestanden zoals de vliegtuigcrash in Oekraïne en zelfs een waarschuwing voor ontrouw. Lust als bedreiging voor liefde. Onthoud: ‘you will get caught’! Een knuffelronde met het publiek sluit de rangen van deze Gent Jazzeditie.