Zat er op vrijdag een mooie lijn in de programmatie van Autumn Falls, dan is het een eclectische line-up die op zaterdag in de AB voorgeschoteld wordt. Maar zelfs al waren de muzikale verschillen bijzonder groot, de bands hadden een ding gemeen: allen deden ze een serieuze poging de toeschouwers in hogere sferen te brengen.
Door een alweer erg drukke Wetstraat vallen we pas halverwege de set van Caribou binnen. De grote zaal van de AB zit op dat moment al behoorlijk vol, maar de sfeer is van die aard dat we niet het gevoel hebben dat we er vroeger moesten zijn. Caribou beperkt zich vanavond grotendeels tot laatste album Swim, niet geheel verwonderlijk voor een band die op elke plaat een nieuwe richting uitgaat. Op papier lijkt hun keuze geen slecht idee te zijn, Swim staat immers vol met dansbare, haast tranceachtige tracks die nog weinig te maken hebben met de krautrockuitspattingen van The Milk Of Human Kindness of het meer poppy Andorra.
Live komt het echter allemaal bijzonder langzaam op gang: Dan Snaith en zijn band lijken de overgave te missen die de concerten van de vorige tour zo intens maakte, en de ambientzijde van de plaat komt net iets te vaak bovendrijven. Nummers als “Found Out” en “Hannibal” klinken daardoor nogal mak, zelfs wat saai, en het is wachten op het laatste deel van het concert. Daarin worden immers nog “Jamelia”, “Odessa” en “Sun” gespeeld, die meteen een heel andere draai aan de show geven. Het lijkt alsof de heren wat peper in hun reet geduwd krijgen, zo veel pittiger en steviger is het geluid plots. De hoekige dance-met-weerhaken van “Jamelia” tovert de AB om tot danstempel, en het laag na laag opgebouwde “Odessa” toont op indrukwekkende wijze aan dat Snaith met recht en rede een muzikaal genie genoemd mag worden. Bij de grandioos opgebouwde en uitgesponnen afsluiter “Sun” moeten we onze mening helemaal herzien: wie dit nog mak en saai vindt, zoekt waarschijnlijk beter een hardcorefeest op.
Voor Beach House is de volgelopen AB een bekroning. De band rond Victoria Legrand en Alex Scally bracht begin dit jaar zijn derde plaat Teen Dream uit en wist daarmee een ruimer publiek aan te spreken. Na de bezwerende climax van Caribou is het even aanpassen aan het ijle geluid van Beach House. Maar, door al vroeg in de set uit te pakken met het meeslepende “Walk In The Park” toont het gezelschap uit Baltimore dat het niet zinnens is zich zomaar gewonnen te geven.
Het is vooral de stem van Legrand die maakt dat deze band snel in staat is zich tot hoogtepunt van de avond op te werken. Wanneer dan ook de details kloppen, is het helemaal feest. Zo zorgt “Norway” met feeërieke kerstverlichting voor opnieuw een stap dieper in het dromenrijk van Beach House.
En eens die wonderlijke locatie bereikt is, is ondergaan het enige dat gedaan moet worden. Zwevend tussen de sterren, met een hemels en hypnotiserend “Silver Soul” of een melancholisch getint en — terecht — als een halve hit onthaalde “Zebra”.
Enig minpuntje dat bedacht kan worden, is dat het allemaal nogal in elkaar over gaat en dat de variatie vooral in de details gezocht moet worden. Maar laat dat net zijn wat een live-concert van Beach House tot een meeslepende gebeurtenis maakt.
They don’t know how far we go, klinkt het aan het einde van het concert tijdens “10 Mile Stereo” en dat vat het wel zo’n beetje samen. Op het eerste gehoor klinkt Beach House bijna als een banaal bandje — hoelang doen we er keer op keer niet over om de bodem van hun platen te bereiken –, maar wanneer de klik komt, wordt de poort tot een fabelachtig universum opengegooid.
Ook Sleepy Sun, dat de avond mag afsluiten in de Club, heeft de neiging een eigen wereldje op te bouwen, zij het met ietwat andere ingrediënten. De Californische band, die in juni met Fever een meer dan behoorlijke tweede plaat uitbracht, is al zowat aan het einde van zijn set wanneer eindelijk een plaatsje in de Club veroverd kan worden. Hoewel “Marina” je na Beach House opnieuw stevig met beide voeten op de grond zet, gaat het er ook hier bij momenten redelijk zweverig aan toe. Zo kleeft Sleepy Sun in “Wild Machines” een Ennio Morricone-achtige intro aan Kyuss-riffs en een bij momenten verschroeiend volume. Echt memorabel is dat misschien niet, maar als toetje kan het best tellen.