Bij beloftevolle, jonge, debuterende schrijvers (m/v) struikelt het verenigd recensenten- en lezersgilde geregeld over de superlatieven die bovengehaald worden om de nieuwe god(in) van de letteren te loven. Maar net zoals de slaaf die Caesars lauwerkrans boven het hoofd houdt, haasten ze zich om toe te fluisteren hoe de val om de hoek schuilt.
Wanneer de schrijver in kwestie dan toch niet dat grote boek in zich draagt, of daar gewoon geen zin in heeft, wordt al even snel gemompeld dat hij of zij in herhaling valt en dat er na enkele veelbelovende starten weinig meer van terecht gekomen is. Wie de recensies van de laatste boeken van het eigenzinnige enfant terrible Amélie Nothomb er op nasloeg, kon eenzelfde soort bedenkingen lezen. Nothomb zou steevast eenzelfde soort verhalen brengen met groteske personages (allen gezegend met opmerkelijke namen) en verdoemde liefdes die steevast op hun eigen, bizarre onheil afstormen.
En die kritiek is meer dan terecht en doet net zo goed opgeld voor De Winterreis, alleen wordt hierbij voorbijgegaan aan het opmerkelijke schrijverschap, inclusief de voorliefde voor het absurde, van Nothomb. Natuurlijk zijn niet al haar romans even sterk en dreigen de ondertussen zeventien boeken elkaar wel eens voor de voeten te lopen. Tezelfdertijd geldt evengoed dat er net zo min een echt slecht boek tussen zat en dat het vorig jaar verschenen Champagne — excuseer de woordspeling — toch een grand cru was.
Ook De Winterreis mag tot het betere werk van Nothomb gerekend worden. De flair en panache waarmee het verhaal verteld wordt, compenseren de zwakke plot terwijl de zwartgalligheid met zoveel plezier van de bladzijden druipt dat men de misantropie bijna met een lustige levensfilosofie zou verwarren. Boosdoener van dienst is ditmaal Zoïlus, een consulent bij een energiebedrijf die halsoverkop verliefd wordt op een jongedame die samenwoont met een zwakzinnige.
Om dichter tot haar te komen leest hij al haar boeken en zoekt hij toenadering tot beide jongedames (de ene kan immers niet zonder de andere). Jammer genoeg lijkt voor Zoïlus niet alles te lopen zoals hij droomde of wenste en ziet hij nog slechts één uitweg: een vliegtuig kapen en het opblazen. Wie denkt dat het verhaal rond de terreuractie van Zoïlus draait, heeft het verkeerd voor: op de eerste pagina al maakt hij immers zijn voornemen kenbaar. Het verhaal dat volgt, is zijn beschrijving van wat hem tot deze daad drijft, al zal niemand het ooit lezen want zijn "testament" neemt hij mee op zijn laatste reis.
De kracht van De Winterreis ligt aldus niet in het fatale einde maar wel in hoe dit alles tot deze fatale beslissing heeft kunnen leiden. Het knappe daarbij is niet zozeer dat Zoïlus zondermeer een slachtoffer van de liefde is, als wel een man van rigide principes die niet afwijkt van zijn overtuigingen. Er schuilt geen groots liefdesverhaal in het boek maar Nothomb geeft wel met enkele rake pennentrekken een geschiedenis tussen twee mensen weer die elk met hun eigen plichten en gevoelens worstelen.
Wie na het eerste handvol novelles van deze veelschrijfster zijn buik vol had van haar haast misantropische bespiegelingen zal aan De Winterreis niets vinden. Wie echter graag snuistert in de bizarre wereld van Nothomb vindt hier een nieuwe guilty pleasure die bewijst dat de eigenzinnige diplomatendochter en lid van een hoogstaand Belgisch geslacht nog steeds niets van haar streken verloren is.