Naar aanleiding van het honderdste geboortejaar van Albert Camus verschijnt diens debuutroman De vreemdeling opnieuw en dat in een nieuwe vertaling. Een groter cadeau dan dat deze van de hand van Peter Verstegen is, was nauwelijks denkbaar. De enorme innerlijke kracht van de tekst, de ongepolijste staccato zinnen en de zintuiglijkheid van de beschrijvingen zijn in alle hevigheid bewaard. Dit tijdloos meesterwerk garandeert een leeservaring als een mokerslag.
De auteur hoeft nauwelijks voorgesteld te worden. Camus, de in Algerije geboren Fransman, was al een beroemdheid toen hij op 46-jarige leeftijd stierf in een auto-ongeluk, drie jaar nadat hij in 1957 de Nobelprijs literatuur gewonnen had. Over de ironie van het feit dat hij eigenlijk met de trein vanuit Zuid-Frankrijk zou komen, is al veel gezegd en geschreven, maar dat doet er eigenlijk niet toe. Zo zullen we het in De vreemdeling ook vaak uit de mond van Meursault, het hoofdpersonage, horen: “dat het van geen belang is”, voldoende om het werk als een manifest van het nihilisme af te doen. Tot op vandaag is Camus een veelgelezen schrijver-filosoof en De vreemdeling is met voorsprong zijn populairste werk. Het boek verscheen in 1942, hoewel het al twee jaar daarvoor af moet geweest zijn, samen met het onvolprezen essay De mythe van Sisyphus. Reeds in 1949 verscheen de eerste vertaling, door Adriaan Morriën. En nu is er dus de nieuwe uitgave in de versie van Martinus Nijhoff Prijs-winnaar, Peter Verstegen.
Gemeenzaam bekend is ook de inhoud van het nauwelijks 130 pagina’s tellende kleinood. Het speelt zich af in Algerije, onder een ongenadige zon. Het scherpe licht en de hitte lijken een metafoor te zijn voor de loden last van het bestaan en de verantwoordelijkheid die de mens hierin torst. Meursault begraaft zijn moeder, blijft hier onverschillig onder, brengt de dagen op een afwachtende, zelfs passieve en emotioneel kille manier door, lijkt enkel fysieke prikkels te registreren en pleegt dan “per toeval” een moord. Hoe lachwekkend dat ook lijkt, op geen enkel moment twijfelt de lezer eraan dat Meursault niet de intentie had om te doden. Maar zoals de meeste dingen die hem overkomen, de liefde van een vrouw, de louche kameraadschap van zijn buurman of het verlies van zijn moeder, laat ook de moord hem onverschillig. Meursault had de moord liever niet gepleegd, maar nu het wel gebeurd is, voelt hij geen spijt voor het slachtoffer. Van elke empathie gespeend, toont Meursault zich ook tijdens zijn proces de op een afstand observerende en niet bij de menselijke werkelijkheid betrokken persoon. Dus wordt hij veroordeeld tot de doodstraf. De andere personages die het boek bevolken, zijn er niet zomaar. Er zijn het naamloze dametje waarvan de zinledige doelgerichtheid in schril contrast staat met het laissez-faire van Meursault, de buurman Salamano die een intense hekel heeft aan zijn hond, maar niet zonder hem kan of de dubieuze en licht ontvlambare Raymond waarbij we dezelfde heftigheid van gevoel vinden, sterk contrasterend met de gevoelloosheid van Meursault.
Het boek laat zich, zoals alle grote kunstwerken, niet eenzijdig verklaren als een pamflet van het nihilisme, of als een afspiegeling van de absurditeit van het bestaan. Veel vragen rijzen: waarom is er die grote inertie in het gevoelsleven? Waarom neemt Meursault geen morele standpunten in? Hij blijkt uiteindelijk niet ongevoelig voor conventionele menselijke relaties, is zeker geen anti-sociaal individu. Zeker tijdens zijn proces toon Camus veel mededogen voor Meursault, die even machteloos tegen het raderwerk van justitie staat als eens K. uit Het proces van Kafka. Het is zeker niet zo dat Meursault met doodsverachting zijn proces volgt en zich onder het mom van maatschappelijke rebellie de dood in laat leiden. Tegelijk vormt dit boek wel een aanklacht tegen de arrogantie van mensen die een loopje nemen met de onkenbaarheid van de ander en zich menen te kunnen uitspreken over andermans ziel en motieven. De jonge journalist in de rechtbank, die tot daarvoor Meursault alleen maar strak heeft aangekeken, wendt op het moment van het vonnis van schaamte zijn ogen af. En dat is wat je als lezer op ongekende wijze bij de keel grijpt. Ook wat verder tijdens de opsluiting van Meursault gebeurt, lijkt een appel aan de lezer te zijn om diens houding in een zinledige wereld net niet aan te nemen.
Vaak wordt Camus vergeleken met Sartre waarbij de eerste het qua sympathie en praktische consequenties van het existentialisme haalt van de tweede@. Hij predikte namelijk veel meer het engagement en het streven naar geluk via de ander, in plaats van het negatief en (zelf)destructief invullen van de zinledigheid van het bestaan. Hij verbrandde zich overigens ook niet aan het blind navolgen van een ideologie, zoals bij Sartre jammerlijk het geval was. Met De vreemdeling schreef Camus een boek waarin de ademloze sfeerschepping, de uitgepuurde, observerende stijl en de inhoudelijke complexiteit in synergie met elkaar bijdragen tot de vorming van een absoluut meesterwerk.