Een vrolijke Frans is Richard Yates nooit geweest, althans niet in zijn romans en verhalen. De schrijver rekende in zijn werk keer op keer genadeloos af met de Amerikaanse Droom en het idee dat geluk voor iedereen weggelegd is. In zijn werk is slechts hier en daar een sprankje hoop terug te vinden maar veel eerder is het een en al doffe ellende die koud en kil ontleed wordt.
De vraag in hoeverre Yates zijn eigen leven, dat ook geen hoogvlieger was, weerslag vond in zijn romans en verhalen blijft voer voor literatuurwetenschappers. Maar zelfs voor hen die nauwelijks weet hebben van Yates eigen levensloop, zullen de parallellen tussen Een speciaal soort voorzienigheid en diens leven moeiteloos getrokken kunnen worden. Net als hoofdpersonage Robert Prentice diende Yates in het Amerikaanse leger tijdens Wereldoorlog II en worstelde hij met zijn alcoholische moeder Alice, wiens droom om door te breken als een groot kunstenaar nooit waarheid zou worden.
Robert Prentice komt net van de schoolbanken wanneer hij besluit als soldaat te dienen en mee te gaan vechten tegen de Duitsers in Europa. Zijn bewogen jeugd en moeilijke relatie met zijn moeder hebben mee zijn keuze bepaald, al wordt snel duidelijk dat hij ook binnen zijn regiment een vreemde eend in de bijt is. Alle pogingen ten spijt blijft hij een onhandige sukkel die nauwelijks vrienden kan maken en meer geduld dan aanvaard wordt. Wanneer hij bovendien met een longontsteking opgenomen dient te worden, raakt hij pas echt in de problemen: vervreemd van zijn vroegere “makkers” en gedropt in een nieuw samengestelde eenheid probeert hij krampachtig en met wisselend succes eindelijk een van hen te worden.
In tussentijd brengt zijn moeder het thuis er niet veel beter van af. Ze blijft hopen dat ze, eens de oorlog voorbij is en haar zoon terug thuis is en geld in het laatje brengt, eindelijk opnieuw werk kan maken van haar kunst. Ooit was ze immers een beloftevolle beeldhouwster wiens portret van haar zoon de aandacht trok. Helaas heeft ze dat succes nooit opnieuw kunnen bereiken, al blijft ze er zelf heilig van overtuigd dat het ooit eens zal lukken. Hiervoor offert ze zowat alles op aan het najagen van die droom, inclusief het geld dat ze konden gebruiken om een beter, zij het banaler leven op te bouwen.
In alternerende hoofdstukken komt de lezer in contact met de bewogen jeugd van Prentice en de ongelukkige levensloop van zijn moeder. Net als haar kunstenaarscarrière kende ook haar liefdesleven na een eerste mooie romance, weinig geluk. Gevuld met klaplopers, charlatans en grijze muizen (Roberts vader) sleept het zich op eenzelfde ongelukkige weg verder terwijl de schuldenberg steeds aangroeit en de schone schijn ten koste van alles opgehouden wordt vanuit het (waan)idee dat zolang ze maar in de juiste kringen vertoeft alles goed zal komen.
Het heen en weer switchen tussen beide tijdperken helpt een beter begrip te krijgen van Robert Prentice maar vormt zeker in het begin een struikelblok om diep genoeg in het verhaal te duiken. En hoewel dit Yates’ tweede roman is na Revolutionary Road mist het de scherpte en daadkracht van dat verhaal. Mogelijk speelt het feit dat moeder en zoon Prentice weinig aimabele figuren zijn — wat in het universum van Yates veel zeggen wil — daar ook een rol in. Het vraagt enige tijd vooraleer er een vorm van medeleven (geen sympathie) ontstaat voor beide personages en Robert in het bijzonder.
In tegenstelling tot zijn moeder is hij geen wanhopig geval die zichzelf in wanen en nooit gerealiseerde toekomstdromen verliest maar veeleer een stumper die te lang onder moeders verstikkende paraplu geleefd heeft. Eens bevrijd van haar juk, kan hij eindelijk aan zijn leven beginnen. Hoe dat leven er uitziet, laat Yates niet geheel onverwachts in het midden. Eens de oorlog voorbij en Robert min of meer volwassen laat hij zijn beide personages achter, getekend door het leven en ouder maar daarom niet noodzakelijk wijzer, al vermag de lezer hopen dat Robert althans toch nog iets van zijn leven zou kunnen maken.
Een hoogtepunt in Yates’ oeuvre vormt Een speciaal soort voorzienigheid niet, daarvoor staat Yates te dicht bij het gebeuren en weet hij zijn twee hoofdpersonages te weinig uit te diepen. Ondanks de vele bladzijden blijven moeder en zoon te veel vastzitten in de karikatuur die ze zijn en vormt de oorlogsachtergrond, hoe accuraat ook, te weinig meerwaarde. Yates’ vermomde autobiografie is afgemeten met zijn beste werk een eerder middelmatige roman, al blijft het boek ver boven alles schitteren dankzij zijn gevoel voor taal en stijl, gekruid met het pessimistisch fatalisme waar hij in het bijzonder een patent op had.