En daar stond Wu Lyf dan, op het podium van de Botanique. Zonder het waas van mysterie dat de blogpers deed hijgen van opwinding, in het koude naakte spotlicht. Wat we zagen bleek weinig opmerkelijk: een aardig rockgroepje dat een belofte in zich houdt, maar nog veel harder moet werken om meer songs te hebben die écht beklijven.
Het is een van de laatste daden van verzet die een mens tegenwoordig nog kan plegen: niét met de pers willen spreken. Doen alsof het je niet interesseert. Net dan, zul je zien, willen ze alles weten. Kijk maar naar Burial, die het recht niet had om anoniem te blijven en enkel zijn muziek te laten spreken. Of naar Wu Lyf, een jong groepje uit het Engelse Manchester dat veel te snel te veel buzz kreeg, en dan maar weigerde om interviews te geven.
“Een schandalig gefabriceerde marketingstunt”, gilde The Guardian verontwaardigd. “Ach neen, we waren gewoon te hard bezig met onze muziek aom daar tijd aan te besteden”, schokschouderen de jongens nu. “Er wás nog niets om over te praten.” Uiteindelijk kwam dat iets er toch; een jubelend onthaald debuut, en ook almaar meer optredens. En dus ook een tour, die de groep woensdagavond naar de Botanique bracht.
Na al die verhalen over hype en mysterie verwacht je iets anders dan dit: vier jongens die muziek maken, stuntelig bindteksten debiteren en een frontman die zich bij momenten geen houding weet te geven. Het is zo ontstellend normaal. Maar het is wat het is; na alle hysterie is Wu Lyf, een jaar na de release van Go Tell Fire To The Mountain, een gewoon groepje gebleken.
Nu ja, wat heet gewoon. Het viertal beschikt over een aardig en vrij origineel geluid dat donkere postrock paart aan tribale ritmes, pop en gospelinvloeden, met daarover de blaffende zang van Robert Ellery — half Morrissey-cloon, half bastaardzoon van Tom Waits. Er zit dus wel iets in, en meer nog; nummers als “We Bros” openen de poorten naar een alternatieve wereld waarin de regendans van Animal Collectives Tung Tongs mainstream popmuziek is. Maar voorlopig blijft het toch vooral bij potentie, blijkt ook op het podium.
Wat een concert van Wu Lyf immers zou moeten zijn: een intense hoogmis vol collectieve euforie. En net daar wringt het schoentje van bij noot één. In plaats van hun instrumenten vol overgave te geselen, rijdt deze groep met de handrem op. We verwachten het rode waas voor de ogen van een 65DaysOfStatic, we krijgen een popgroepje dat “nummertjes” brengt. En dat wringt als die niet altijd songs willen worden. Zo passeert “Dirt” bijna onopgemerkt, missen we dat wilde en extatische “World Unite, Love You For Ever” van op plaat.
Wu Lyf-nummers moeten het van de sfeer hebben, en die is er vanavond te weinig. Begrijp ons niet verkeerd: de groep musiceert goed, brengt zijn werk degelijk, maar mist het inzicht dat Apse op Spirit wel had om spanning te brengen in die atmosferische stukken. Een van de opmerkelijkste passages blijkt uiteindelijk zelfs een cover van “Up North Kids” van David Pajovehikel Papa M.
Het vuur zal uiteindelijk één keer in de pan slaan. Wanneer Roberts het refrein van “We Bros” a capella inzet, ontploft de harde kern van fans voor het podium. Het is dan ook moeilijk stilstaan op de vanavond wel erg nadrukkelijk naar de West-Afrikaanse invloeden van Vampire Weekend verwijzende gitaarriff. Het is gewoon ook eenvan de sterkste songs die de groep in huis heeft, één die de popsongbehandeling op het lijf geschreven heeft. En die dus wel marcheert vanavond.
Na krap een uur sluit de groep af met “Heavy Pop”, een beginselverklaring als een ander, maar wij misten vanavond toch wat het eerste deel daarvan. Wu Lyf viel vanavond nét te licht uit, maar erg vinden we dat niet. De belofte is er, de groep is jong genoeg om die alsnog in te lossen. Maar neem ze eens mee naar een concert van 65DaysOfStatic, en druk ze Spirit van Apse in handen. Ze kunnen er enkel wel bij varen.