Drie jaar, zo lang is het alweer geleden sinds Andrew Birds vorige passage in het Koninklijk Circus. Eén pas verschenen album later is de zaal uitverkocht, toch een ietwat vreemd gegeven voor een man die er nog het meest als een warrige wiskundeleraar uitziet, en van tegelijkertijd viool spelen en ingewikkeld kunstfluiten zijn handelsmerk heeft gemaakt.
Die nieuwe plaat heet Break It Yourself, en het is niet Birds gemakkelijkste. Met veertien nummers duurt ze ruim een uur — tegenwoordig is dat lang — en hoewel Bird klassieker klinkt dan ooit, duurt het toch even voor de songs hun geheimen écht prijsgeven. Groot is dan ook de verbazing wanneer Bird vanavond na twee nummers aankondigt het hele album te zullen spelen, in order. Met een plaat die amper vier dagen in de winkel ligt, is dat een gewaagde zet, die zoals verwacht niet altijd even succesvol zal blijken.
Bird neemt zijn tijd om het concert te openen: voorzichtig tokkelend op zijn viool en zacht fluitend zet hij in met het nieuwe “Hole In The Ocean Floor”, terwijl de dubbele grammofoon die hem sinds zijn vorige tour vergezelt op de achtergrond rondjes mag draaien — een licht theatrale toets in de verder nogal sobere aanpak van Bird. Wat aanvankelijk een instrumental lijkt, krijgt ruim acht minuten lang de kans om open te bloeien, met Bird die zijn woorden zorgvuldig kiest, en een geluid dat langzaamaan voller wordt. Drummer Martin Dosh zorgt voor ritmes die vaag aan Vampire Weekend doen denken, de slidegitaar zorgt voor een melancholisch effect terwijl Bird — toch een beetje de koning van het loopstation — ook in “Desperation Breeds” laag na laag blijft verder bouwen.
Dat loopt niet altijd van een leien dakje: Bird moet geregeld opnieuw inzetten, en het klinkt bij momenten erg houterig en rommelig. Hij wijt het aan vermoeidheid, maar de gespannen sfeer die in de zaal hangt, doet hem waarschijnlijk ook geen goed. “I feel the impatience to hear something familiar, but sorry …”, verontschuldigt hij zich, zelf ook maar weinig overtuigd. Niet dat het meteen hoeft: met “Danse Caribe” haalt Bird het beste van Break It Yourself boven, met zijn wondermooie, aarzelend dansbare break en een Bird die de fiddler in zichzelf even loslaat. Even lichtvoetig gaat het eraan toe in “Orpheo Looks Back”, waarin de ongewoon folky viool opnieuw een glansrol krijgt, en de band ook even loos mag gaan voor Bird hen met wat krachtige halen weer in het gareel drijft.
Voor “Eyeoneye” gaat de viool aan de kant en concentreert Bird zich op zijn elektrische gitaar. Zelden stond er zo’n rocker op een Andrew Bird-plaat, maar in deze zittende setting werkt het niet; het klinkt nogal ongeïnspireerd en valt dan ook een beetje dood. Het publiek heeft het ondertussen moeilijk om bij de les te blijven, zeker tijdens niet-echt-slecht-maar-ook-niet-echt-indrukwekkende nummers als “Give It Away” (een typisch kabbelend Bird-deuntje met af en toe wat jazzy moeilijkdoenerij erin) en “Sifters”, en het opgeluchte applaus dat volgt wanneer Bird “Fatal Shore” aankondigt als het laatste van de plaat, spreekt net iets te veel boekdelen. “That warms my heart, glad you liked it”, klinkt het niet eens verholen cynisch van op het podium.
Zijn ongenoegen is begrijpelijk, maar Bird heeft het vanavond toch aan zichzelf te danken, zo bewijzen ook de bissen. Na de Townes Van Zandt-cover “If I Needed You” en een O Brother, Where Art Thou-moment in “I’m Going Home” (drie mannen, één microfoon en wat spaarzame gitaar en viool) wordt “Effigy” van op Noble Beast nog eens bovengehaald. En hoewel de wervelende intro nog steeds compleet níet past bij de song die volgt, breken het refrein en de vioolsolo nog steeds ieder hart, iets waarin Bird een heel concert lang nauwelijks geslaagd is. Dat ligt op zich niet aan Break It Yourself, maar af en toe afwisselen met iets wat niet op die plaat staat, had dit optreden véél deugd gedaan.