Incubate
is een ‘Independent culture’ evenement dat al een paar
jaar plaatsvindt in Tilburg. Omdat ik ondertussen toch al de weg
naar die Noord-Brabantse stad kan dromen en er een paar
interessante acts geprogrammeerd stonden vorige vrijdag, staken we
nog een keer de grens over. Dat er ook dingen als tentoonstellingen
van hedendaagse kunst en dansoptrendens te bezoeken waren, heb ik
jammer genoeg enkel uit het programmaboekje. Na aankomst in het
stadscentrum en een rondje sfeersnuiven, waarbij we plots in een
heuse kamelenrace terecht kwamen, restte er ons niet zoveel tijd
tot het vertrek van de bus naar het Natuurtheater. Dit
openluchttheater in een bos buiten de stad was die avond het decor
voor een intiem optreden van de Ierse bard Glen Hansard. Daar hebt
u waarschijnlijk al wel eens van gehoord in zijn hoedanigheid als
frontman van The
Frames of als hoofdacteur in de nogal geprezen moderne
sprookjesfilm ‘Once‘.
Op dit moment reist hij door Europa in zijn hoedanigheid als
lonesome folkzanger. Reisgezel op deze trip is de wat
jongere singer-songwriter Oliver Cole. Hij mocht
ons in het Natuurtheater opwarmen met een vijftal recente songs en
wat kolderieke bindteksten. Ik ben totaal niet thuis in de wereld
van singer-songwriters en weet niet of het bij die mannen de
gewoonte is maar ook Glen Hansard kon het niet laten om zich soms
als comedian op te stellen achter de microfoon. Mocht het nu ook
allemaal grappig en oprecht zijn dan was daar geen bezwaar tegen,
nu ook niet fundamenteel maar vaak kon er niet meer dan een
geforceerd lachje van af. Jongeheer Cole bracht nogal lange
verhaaltjes die met overgave werden gezongen door een aangename
stem maar die niet echt veel diepgang hadden. Over wat ik het beste
nummer vond uit zijn selectie verklaarde de zanger doodleuk dat het
hem zelf niet echt aanstond, nu ja met mijn mening hoeft hij geen
rekening te houden. Het aanwezige publiek reageerde niet
overenthousiast maar wel positief en nog voor hij zijn gitaar had
kunnen inpakken, stond er er al een rijtje nieuwe fans klaar om
zijn koffer met lp’s wat lichter te maken en de zanger wat zakgeld
toe te stoppen voor de trip terug naar Amsterdam. Ben je een folkie
in hart en nieren, dan veronderstel ik dat je deze kerel zeker ook
eens moet opzoeken.
Ombouwpauzes heb je niet bij dit soort concerten dus al vrij snel
stond Glen Hansard achter de micro met zijn trouwe
en zwaar verminkte zessnarige metgezel om zijn schouder gegord. De
man was duidelijk goed gezind op deze eerste avond van zijn eerste
solotournee door Europa. Hij was nog niet zo lang terug van een
tour door de States en leek erg op zijn gemak voor een ondertussen
toch behoorlijk aangezwollen publiek. Zo op zijn gemak zelfs dat
hij het allereerste nummer zelfs zonder versterking kwam spelen
tussen de voorste rijen. In totaal speelde hij vier nummers van de
soundtrack van ‘Once’. Ik was duidelijk niet de enige in het
publiek die enkel die vier herkende maar dat wil niet zeggen het er
verder apathisch aan toeging. De band tussen zanger en publiek was
sterk voelbaar en kon zelfs niet verbroken worden door wat
stuntelig gesneer naar de ‘rock-showlampen’ of aanstellerig gedoe
met zijn distortionpedaal. Ja die had hij dus bij, net als een
elektrische gitaar en een ukelele die beide voor slechts een nummer
uit hun koffers werden gehaald. Die band werd echter bijna magisch
toen het publiek spontaan begon mee te fluiten met een nummer of
wanneer Glen Hansard als introductie voor een gedicht voordroeg van
Seamus Heaney over de muziek van de oceaan. Het publiek werd wel
vaker ingezet om refreintjes op te luisteren en dat versterkte
natuurlijk de kampvuur-band tussen alle aanwezigen. Tijdens ‘Low
Rising’ trok hij ook ondergetekende over de streep.
Gedurende heel de set wisselde hij af tussen meer ingetogen,
voornamelijk getokkelde nummer en wat meer extroverte songs waarbij
zijn gitaar het nogal te verduren kreeg, waarvan uiteindelijk dan
ook een snaar brak. Zijn stem bleef echter functioneren zonder
moment van zwakte en meermaals gaf hij zich volledig over aan de
meeslepende kracht van zijn eigen werk. Ook als
singer-songwriter-scepticus kan je niet anders dan je laten
betoveren. Toch heeft hij me niet kunnen bekeren. Daarvoor hoorde
ik te veel clichématige teksten en goedbedoelend maar, in mijn
oren, richtingloos gitaargepingel. Saai of pijnlijk werd het echter
nergens. Dat kan je volledig op het conto schrijven van het ruim
bemeten charisma van deze man.
Eens terug in de stad na dit unieke concert dat nog wel een tijdje
zal nazinderen, waaiden we de Midi binnen om wat cutting
edge elektronische artiesten aan het werk te horen. In de
barzone beneden was het vooral leuk om een tiental stuks zichzelf
erg serieus nemende dansende jeugd aan het werk te zien op pompende
maar gerecycleerde dubstepbeats. In de grote zaal konden we een
dansje niet weerstaan op het amalgaam van springerige
elektro-stijlen dat Ghosts On Tape ten berde
bracht. Jammer dat zijn set al tegen het einde liep en de volgende,
van Boddika, niet echt kon begeesteren. Dus
trokken we verder naar het café Cul De Sac alwaar we een okselfris
pop-punkbandje uit de UK dachten te kunnen aanschouwen om onze
reële behoefte aan simpele muziek in te vullen. Dat viel nogal
lelijk tegen, Let’s Wrestle was kort samengevat,
schabouwelijk slecht. Toch had het opgekomen publiek redenen om het
kattengejank te weerstaan en even te blijven hangen. Dit drietal
leek immers weggelopen uit een of andere tiener-sitcom of misschien
waren het wel geïncarneerde muppets? De vals zingende en
inspiratieloos gitaarspelende frontman wordt waarschijnlijk al heel
zijn leven gepest op school, de bassist leek even geïnteresseerd in
zijn band als een Hollands juffertje in hondenpoep aan haar
laarsjes en de drummer zat heel de tijd hyperkinetisch te schudden
maar kon eigenlijk slechts één ritme strak aanhouden. Ik voorspel
deze gasten niet echt een denderende toekomst en wens hen toe dat
ze snel een hobby (of een andere band) vinden waarin ze zich wel
kunnen amuseren.
Ondertussen was de tijd gekomen om door te lopen naar de centrale
tempel van heel het gebeuren: de 013. Voor Austra waren we te laat,
Kongh was al aan het spelen toen we binnen kwamen.
Dit drietal sloeg er met hun redelijk doordeweekse stonerdoom niet
in om veel bij me los te maken en na een opwekkend koffietje in de
bar trokken we naar boven om de beentjes nog eens los te schudden.
In het kleinste zaaltje van de 013 werden in het kader van het
‘Global Mashups’ project heel de nacht lang duo’s van
(elektronische) artiesten voor de wolven gegooid die welgeteld één
dag tijd hadden gekregen om zich op elkaar in te stellen.
Eerste act van de avond was Randy Baracuda vs Steve
Rutta. De eerste een Finse producer in het subsegment van
de elektronische muziek dat blijkbaar ‘Skweee’ wordt genoemd. Ik
hoorde vooral funky hiphop beats met stevige bas en zwaar leunend
op overstuurde synths. Ik hoorde iets waarop ik mijn beentjes wel
kan schudden. Zijn compagnon voor de avond was een jonge
Tanzaniaanse rapper. Het was duidelijk dat beiden niet veel deelden
buiten de fles Absolut Wodka van de Fin, maar toch was het een
geslaagde mashup. Beide kerels waren namelijk erg goed, ook al
pasten de vloeiende raps van Steve Rutta niet noodzakelijkerwijs
bij de lompe arctische funk die Randy Barracuda uit zijn apparatuur
sleurde. Aangezien dit duo de hen toegekende tijd niet vol maakte
en de volgende nogal lang bezig waren met het versjouwen van zwarte
blikken dozen waar kabels uitkomen en knopjes op staan, gingen we
even naar Dark Castle kijken in de andere
zaal.
Dat duo is van een heel andere orde en krijgt onderhand zoveel
aandacht van de Amerikaanse metal blogosfeer dat je wel van een
hype kan spreken. Ik vrees dat die hype toch vooral ingegeven is
door de voor een metalband nogal afwijkende samenstelling van Dark
Castle: één man en één vrouw. De muziek is en blijft wat kaal, ook
al stop je er sfeervolle electronica in op de juiste momenten. De
frontvrouw bedient zich bovendien van een nogal monotone schreeuw
en dat maakt het er niet boeiender op. Mijn gebrek aan begrip zal
de hype rond Dark Castle niet echt verslappen denk ik. Het aantal
fotografen in de frontpit met hun lens op de frontvrouw gericht
oversteeg nochtans ruimschoots de believers. Voor we
terugkwamen voor YOB nog even de aan de gang zijnde Global Mashup
gecheckt. Ronald Diaz vs Elgato bracht doorsnee
house die niet tegen de haren instrijkt en dat tikkeltje zwoelheid
had dat door de Zuid-Amerikaanse herkomst van die eerste DJ
gesuggereerd wordt.
YOB dan, de voornaamste reden voor ondergetekende om weer
naar Tilburg te komen op deze dag. Met hun nieuwe album ‘Atma‘ onder de arm
trekken ze de komende weken (samen met Dark Castle & Kongh)
door Europa om overal mensen te bekeren tot het geloof in de
transcedentale DOOM. Hun muziek heeft er de kracht voor en de
inemende persoonlijkheid van frontman/riff-genie/doom-goeroe Mike
Scheidt zorgt er wel voor dat je wil luisteren. Mike slaagt er
trouwens er goed in om zijn diverse vocalen (zingen, schreeuwen,
grunten) live krachtig over te laten komen. Dat de gitaar de
juiste kracht en toon heeft, geloof je zo wel. Van het nieuwe album
werd een verschroeiend ‘Prepare The Ground’ gespeeld en een erg
meeslepend ‘Adrift in the Ocean’. In totaal vulden ze een dik uur
met zes songs. Ik hoorde zeker nog ‘Ball Of Molten Lead’ en twee
tracks van het vorige album ‘The Great Cessation’.
De muziek van YOB vat je niet in termen van variatie of dynamiek
maar moet je nemen zoals het komt en je erdoor laten overrompelen.
Wat dat betreft was het zeker een geslaagde missie waaraan ze hier
zo laat op de avond nog begonnen. Ook het nog aardig volgelopen
zaaltje deinde vlot mee op de dwingende tonen van de zwaarste
DOOM-riffs die je je kan inbeelden. Bovendien speelde het drietal
op een organische manier met zoveel gemak en spelplezier dat je
bijna de gekanaliseerde kracht van een godheid zou vermoeden. Een
geslaagd sluitstuk van een lange en afwisselende dag dus waarin de
verwachte hoogtepunten ook ruimschoots de verwachtingen inlosten.
Ook voor Incubate ziet dit gezellige stadje ons waarschijnlijk nog
wel eens terug.