”De Grotten van Han hebben we bezocht, de Zoo hebben we nu ook al tien keer gezien, misschien is een concert van Emily Loizeau wel een waardig alternatief.” Dat leek zo’n beetje het uitgangspunt van een groot deel van het publiek, dat zich met kinderen en vouwstoeltjes had geïnstalleerd in de Chapiteau. Hoewel Loizeau behoorlijk wat kindvriendelijke nummers in haar repertoire heeft, keerden deze dagjesmensen naar alle waarschijnlijkheid van een kale reis terug.
Aan Spleen zal dat echter niet gelegen hebben. De laatste keer dat wij de man aan het werk zagen, beklom hij het podium in roze-rood cowboyondergoed om bij CocoRosie gedichten voor te dragen, maar die fase lijkt hij achter zich gelaten te hebben. Spleen heeft voor de gelegenheid een grijze wollen cardigan aangetrokken, en tijdens het openingsnummer klinkt de muziek navenant: de gitaarpartijen zijn warm en atmosferisch, Spleen zingt met hese stem, en het geheel klinkt nog het meest als Ben Harper in zijn rustige momenten.
De ingetogen sfeer slaat echter al snel om. Spleen laat zijn stem enkele octaven zakken tot hij als een soort zwarte Tom Waits (een naam die vanavond nog zal terugkeren) klinkt, trekt vest en T-shirt uit en is vervolgens klaar voor een rondje soul-funk-rock, dat zowaar uitmondt in een polonaise door de tent. Hoewel de sfeer er dus in zit, laat de muziek zelf geen blijvende indruk na. Leuk voor even, maar na drie kwartier is het méér dan genoeg geweest.
Op polonaises zal Emily Loizeau zich niet gauw laten betrappen. Ze maakt duidelijk werk van haar act en imago, en doet dat tot in de details: we zagen zelden zo’n mooi licht, en ook over de podiumopstelling is zichtbaar nagedacht. Loizeau, gehuld in een lange witte jurk, staat op een verhoogje, waardoor ze als een hogepriesteres uittorent boven de band en het publiek, en ze gedraagt zich ook precies zo (“je suis plus grande que vous tout”). Er blijft weinig meer over van het kleine meisje dat Loizeau nog was op debuutalbum L’autre bout du monde, ze is nu une vraie artiste.
Dat is ook te merken aan de keuze van de nummers, die vrijwel allemaal uit haar laatste plaat Pays Sauvage komen. Ze opent met een intense versie van “Dis-moi que toi tu ne pleure pas” — dat later in het Engels, en een stuk vrolijker, hernomen wordt — en ook “Fais battre ton tambour”, waarbij ze zichzelf begeleidt op een “tambour malbar”, en “Pays Sauvage” klinken donker en dreigend. Loizeau laveert daarbij tussen rammelende blues, Arabisch getinte instrumentatie en het geluid van jazzclubs rond drie uur ’s ochtends. Het is dan ook een behoorlijk duistere versie van Emily Loizeau die we hier te zien krijgen, en door de overgave waarmee zij en haar band de nummers brengen, word je volledig meegezogen in de muziek.
Toch blijkt er ruimte te zijn voor spielerei die geregeld naar variété neigt, wanneer Loizeau als strenge juf de hele zaal een lesje geeft in “innerlijke kwaadheid”, waarna het zwierige, springerige “La femme à barbe” — één van de prijsbeesten van het laatste album — ingezet wordt. Soms halen deze speelse momenten echter te veel de vaart uit de set. Hoe schattig de door de gitarist gezongen cover van de standard “Just a gigolo” ook is, het voegt bijzonder weinig toe aan het optreden. Dat geldt ook voor het duet “The princess and the toad” (een alternatieve versie van het sprookje), en al helemaal voor de misplaatste Eurythmicscover “Sweet dreams”, die Loizeau beter had vervangen door één van de speelsere nummers van haar vorige plaat.
Bij de laatste cover is het wél volledig raak: Emily Loizeau, maar vooral ook haar mannen, verliezen zich volledig in een gloedvolle versie van Tom Waits’ “Come on up to the house”. Geen toevallige keuze, Loizeau heeft zowel muzikaal als visueel duidelijk leentjebuur gespeeld bij Waits, zo blijkt gedurende dit hele optreden. Het was vermoedelijk niet helemaal naar de zin van het familiepubliek, maar het leverde wel een indrukwekkend concert op.