Het programma van Les Nuits’ laatste avond mocht er gerust wezen: terwijl de Great Lake Swimmers en Akron/Family in de orangerie aantraden, stond de rotonde ter beschikking van het jonge ‘wonderkind’ Anja Plaschg en haar piano. Nauwelijks achttien en met slechts één plaat in de vingers is het echter ook voor haar geen makkelijke opgave om zich als headliner te bewijzen. Een overvloed aan présence kon niet helemáál verbergen dat het nog om een wat mager beestje ging, maar veel scheelde het niet.
Het was aan de Brit Finian Greenhall, alias Fink, om de avond te openen. In een vorig leven stond Greenhall nog bekend als beats & trip hop artiest, maar het eeuwige feesten moe, wist hij zich ondertussen om te scholen tot een intimistisch singer-songwriter. Niet het type songsmid dat met het hart op de tong zijn gal over de wereld uitspuugt, maar wel het soort kundig muzikant dat zijn luisteraars op sleeptouw wil nemen doorheen zijn langzame en atmosferische liedjes. Zelfzeker en voorzien van een uitstekende stem, had Greenhall er weinig moeite mee om het publiek op zijn hand te krijgen. Allerminst een vanzelfsprekendheid, want de man houdt er nogal van zijn songs eeuwig te laten meanderen zonder ze uiteindelijk ook maar ergens in te laten uit monden. Hij doet bovenal zijn compromisloze ding; en doet dat goed, maar durft zich wel eens te verliezen in al te veel repetitiviteit. Gelukkig konden enkele prachtsongs van ’s mans vorige plaat, zoals “Blueberry Pancakes” en “If Only”, verhinderen dat een enkeling bij zoveel vakkundig gepingel in slaap dommelen zou.
Het contrast tussen de maturiteit en trefzekerheid van Fink — die toch al een klein decennium menig concertzaal ter wereld afschuimt — en de piepjonge Anja Plaschg is groot. Met haar imposante haardos, bevreemdende blik en hoekige manier van bewegen, is ze echter niet minder een fenomeen. Omringd door enkel haar piano en een laptop, weet ze de nummers van haar debuut Lovetune for Vacuum getrouw te reproduceren. Haar pianospel is indrukwekkend en de kronkels waarin ze haar stem weet te wringen, zijn fenomenaal. Wel is het even wennen aan de manier waarop — noodgedwongen — de forse dosis soundscapes en elektronica probleemloos uit de laptop komen rollen, waardoor Plaschg zelf veroordeeld wordt tot een rol als achtergrondpianiste bij haar eigen muziek. Ruimte voor creativiteit, laat staan improvisatie, is er nauwelijks. Het eerste half uur van haar concert zou het dan ook een ware opgave zijn om de vijf verschillen ten opzichte van de plaat te bespeuren.
Niet dat het allemaal niet mooi klonk, maar wat meer pathos en overgave had wel gemogen. Zelfs het prachtige “Cry Wolf” leek er enigszins op automatische piloot doorgejaagd te worden. Pas echt ontwapenend was Plaschg als ze de elektronica achterwege kon laten en met piano en zang vrij spel had. Gelukkig kon ze naar het einde van het concert toe steeds meer de touwtjes in handen nemen. Het met veel kracht ingezette “The Sun” was zonder meer imposant, en haar bevreemdende wandeling doorheen het publiek — gevolgd door een hardhandige afranseling van de piano in iets wat nog het meest weg had van een hardcore-intermezzo — hield het leven erin. Van dan af was ze niet meer te houden, met intens gebrachte versies van “Thanatos” en “Spiracle”. Bij afsluiter “Marche Funèbre” liet Plaschg de piano voor wat ze was en schreeuwde ze zichzelf de tranen in de ogen. Geen mens in de kleine rotonde wiens haren niet rechtop gingen staan. Pose of niet, het is voor dit soort pathos dat we naar de Botanique afzakten. De tranen uit haar ogen wrijvend, spurtte ze als een verlegen tiener de coulissen in, om slechts met veel tegenzin nog een matige bis te komen brengen. Daarmee klokte het optreden af op iets minder dan een uur.
Soap & Skin is live evenmin als op plaat een alledaags verschijnsel. Een intrigerende podiumprésence, een volmaakt geluid en enkele kippenvelmomenten kunnen echter niet verbergen dat Soap & Skin op een podium nog niet veel meer te vertellen heeft dan wat reeds op plaat te horen valt. Maar ook dat is al heel wat.