De laatste doortochten van Nick Cave in ons land worden wel routineus genoemd, van een betrouwbare kwaliteit maar zonder toevoegende waarde – een beetje zoals zijn laatste platen. Misschien daarom ook dat Cave op deze beperkte tournee voor een andere, ietwat "intimistischere" aanpak kiest. Neem dat echter maar met een abattoir zout.
Wie immers dacht dat Cave met Jim Sclavunos op drums, Martyn P. Casey op bas en Warren Ellis op mandoline en viool z’n hele oeuvre in een sober, rustig Boatman’s Call-kleedje gaat steken, komt na de eerste seconden al bedrogen uit. Het lichtjes folky "West Country Girl" uit die plaat wordt, aangestuurd door een duivelse Ellis, ontzettend vuil en vurig, haast onherkenbaar gespeeld. Ellis is trouwens de man die de avond en de songs naar zijn hand zet: gelijkend op een verwilderde Mozes, scheurt hij met zijn krijsende viool alle songs open zoals hij ook zeeën zou kunnen doen splitsen. De manier waarop hij halverwege het concert "The Weeping Song" prachtig kruidt, had de originele versie zeer zeker verrijkt.
Cave, met een snor die afgerukt lijkt van een pornoacteur uit de jaren zeventig, is opvallend goed geluimd en spraakzaam. De hele avond dolt hij met het publiek, de mensen oproepend verzoeknummers of gewoon dingen te schreeuwen, wat ze dan ook naar hartelust doen – man: "Happy Birthday, Nick!", Cave: "It isn’t my birthday, you funny cunt." Na de zoveelste sigaret vraagt hij aan de voorste rijen, waarmee hij ook regelmatig handjes gaat schudden: "Is that smoking annoying you?" Zo tovert hij de Elisabethzaal om in een café, een O’Malley’s Bar, waarin hij het volk luid opstuwend "Are You Ready?" en "Yeah!" toe schreeuwt, waarin Ellis spuwend een dodendans uitvoert met zijn instrument en waarin het er tussen de vier onderling ook zéér losjes en treiterig aan toe gaat tot Ellis luid krijsend aftelt.
Van intimiteit is er weinig sprake. "Abattoir Blues", "The Weeping Song" en "Deanna" worden een pak ruwer gespeeld, net als "Henry Lee", dat daardoor meer op "Stagger Lee" gaat lijken. "Red Right Hand" klinkt aanvankelijk dan weer zo zacht als een spookachtig slaapliedje, tot Ellis — wederom hij — er een scheurende nachtmerrie van maakt. Een paar keer gaat het kwartet echter de mist in: het onschuldige "Rock Of Gibraltar", met Cave op gitaar, wordt veel te morsig gespeeld, net als het mooie "Messiah Ward" van op zijn laatste dubbellaar, dat door een verloren geblazen furie wordt aangerand. Jammer. Waar "Tupelo" en een weliswaar knap "Jack The Ripper" helemaal niet verrassen, doet de versie van "The Mercy Seat" dat eens zo hard wel: het wordt een paar versnellingen trager gespeeld (denk aan "Oh My Lord" van op No More Shall We Part). Ellis morrelt er weggedoken op het podium haast niets aan, terwijl Sclavunos het beest temt en opruit.
Toch beklijven de intimistischere passages het publiek het meest. Er wordt meermaals geschreeuwd om "God Is In The House", "Hallelujah" en "Love Letter", en die worden dan ook bloedmooi, koesterend gespeeld – ook een van de weinige keren dat de viool van Ellis écht als een viool klinkt. Vooral in de bissen, wanneer het publiek tot groot genoegen van Cave eindelijk recht veert, lost hij de doorsnee verwachtingen van de concertreeks in: "Right Out Of My Hand" en vooral "People Ain’t No Good" klinken nog zoveel mooier dan op plaat, maar niet dan nadat het kwartet als een stel bezopen piraten een verschroeiend "Get Ready For Love" over de Elisabethzaal en de hele Antwerpse stationsbuurt doet razen.
Ultieme toemaatjes in de tweede bis, na al twee uur (!) fantastisch gemusiceer, zijn een majestueus gespeeld "Sad Waters" (uit Your Funeral…My Trial), en vooral "Wanted Man" (uit The Firstborn Is Dead) – oorspronkelijk een heerlijke kruisbestuiving tussen Dylan en Cash. Typerend voor de avond is de aanhef van dat nummer: Cave die aan een roadie vraagt om de tekst voor zijn neus te zetten ("I definitely need the words to this one") en een minuut met zijn band discussieert hoe het nummer gespeeld moet worden ("What do you mean, E Minor, are you sure?").
Al bij al is de grootste verrassing dat Cave haast niet echt verrast tijdens de concerten, maar de ademruimte die hij zichzelf toebedeelt deze tournee doet hemzelf, zijn publiek én zijn songs hoorbaar deugd. Routineus is het geenszins, een toevoegende waarde enigszins. Maar Cave is een Grote, alleszins.