Smeltwater. In deze warmer wordende tijden is het bijna onmogelijk nog een artikel over Scandinavië te lezen waarin het hier niet om draait. En ook gisterenavond in het Depot te Leuven, bij het optreden van de Noorse jazzrockband Jaga Jazzist, wordt er weer gesmolten alsof het een lieve lust is. Gelukkig geen ijskappen deze keer, maar wel het hart.
We hebben het allemaal hardleers ondervonden de afgelopen jaren: wachten is een schone deugd. In lockdowndagen was het wachten op alles: op de dag dat we weer vrienden mochten zien, op die o zo gewenste prik, op de pizzaleveraar want dichter bij een gezellige restaurantavond gingen we verdorie niet geraken op onze verjaardag. Was daarop geen uitzondering: de rist uitgestelde concerten en festivals. Jaga Jazzist durfde het aan om al van bij het zichtbaar worden van de eerste barsten in de lockdownmuur een Europese tour aan te kondigen en daarbij langs België te passeren. Hoera! Hoera? Wacht. Te snel gejuicht. Meteen erna vloog de boel weer op slot en werd de tour uitgesteld. Aflasten staat niet in het Noors woordenboek, vermoeden we.
En zo bleven we dus op onze honger zitten, uiteindelijk voor bijna twee jaar. Tot vanavond: Jaga komt naar het Depot in Leuven. Uitstel is geen afstel. Het achtkoppig gezelschap betreedt een podium dat afgeladen vol ligt met instrumenten. Gaan ze hier echt allemaal op spelen of is dit een soort ‘instrumentenmuseum-decor’? Geen tijd om hierover na te denken: al van bij de eerste noot gaat de beuk erin. Een stormram gemaakt van nieuw hout, want de eerste twee nummers, “Tomita” en “The Shrine”, komen allebei uit hun laatste studioalbum Pyramid. Meteen wordt duidelijk: dit is geen groep van acht individuen. Neen, we zien acht wezens die samen deel uitmaken van een enkel oerinstrument; hetgeen ze in de handen hebben is enkel een middel om dit op te roepen. Trombone, tuba, bas- en leadgitaar, zang, synths en elektronica vloeien samen tot een amorf geheel dat in een strak keurslijf geperst wordt door de woest pompende drummer Martin Horntveth. Dat dit geen eenvoudige taak is, bewijst zijn intense houding: de man zit met rechthoekig gekromde ruggengraat op zijn krukje. Quasimodo als trommelgeselaar.
Na deze moker van een welkomstwoordje is het even tijd voor wat pret tijdens de uitverkoop in de synth-winkel. De helft van de groep grijpt er eentje vast, en achter het elektronisch gekraak en gebliep walmen rustgevende akkoorden op. Wij horen opeens weer de oude platen van Sigur Rós. Het blijkt even later te gaan om de intro van ”Big City Music”, met zijn machtige break bestaande uit gitaarakkoorden zo tegendraads als we bijvoorbeeld Mauro Pawlowski het graag zien doen. Het nummer ontaardt hierna in een soort panische opera met gillende stemmen en stuurloze echo’s. Poolcirkel-pathos. Na een ommetje bij het oudere “One-Armed Bandit” – er wordt weer driftig in de muziekkoffer gedoken en we zien een dwarsfluit en lapsteel – is het tijd om wat te dansen. Donderdag, ach, dat is eigenlijk al min of meer weekend, of niet soms? Soundtrack van dienst is het funky duo “Spiral Era” en “Apex”, eveneens vanop die meest recente plaat. Onder RGB-gekleurde bliksemschichten hopt een schizofrene discobar van de ene toonaard in de andere. Afsluiten wordt er gedaan met een vriendelijk dankwoordje – welopgevoed, dat zijn die Noren wel – en een met diezelfde glimlach uitgedeelde muzikale vuistslag “Oban” vanop Starfire, het album uit 2015.
Bij gebrek aan een degelijke Scandinavische talenknobbel brult het publiek als uit één mond ‘bis, bis!’, hetgeen gelukkig een universele uitdrukking is van wild enthousiasme. De zaal krijgt nog een extra rondje met een ingetogen start onder een strakblauwe mist bij “Toccata”, gevolgd door een geniaal verwarde eruptie bij “Starfire” (STUFF. meets Nordmann). En kijk, na dat jaren wachten wil niemand weg. Doe maar nog een bisrondje! Het extra staartje wordt voorzien door de gouwe ouwe “Oslo Skyline”, voor de gelegenheid door de band aangekondigd als “Leuven Skyline”. Na het platbranden en vernielen van alles in de wijde omgeving, zowaar tijd voor een mopje. Altijd gezellig, Noormannen op bezoek!
Was dit concert dan énkel en alleen maar puur muzikaal genot? Intens en meesterlijk gespeeld was het zeker. Soms zaten er echter net ietsje te veel ideeën in één enkel nummer. Bij de opeenstapelingen van climax op climax kon het publiek soms amper volgen. Mogelijks had dit beter gewerkt als de interactie met de zaal iets intenser was geweest. Lag dat aan de lagere opkomst? Aan de wat verlegen houding van het gezelschap? Wij gaan er alvast geen energie insteken, want samengevat was dit gewoon een overweldigend muzikaal spektakel. Norway, twelve points!
Na de show vraagt frontman Lars Horntveth geïnteresseerd welke artiest er afgespeeld wordt in de foyer. We vertellen hem dat het om onze eigenste Bert Dockx gaat, en sporen de man aan dit even te Googlen. Zodus, op in die Drakkar en met z’n allen richting de Schelde varen voor een samenwerking zo hoekig en prachtig als de gemiddelde Thor-hamer. Lap, bijna het eind gehaald zonder flauwe vikingmoppen. Helaas!