De eerste ideeën voor het boek dat in 2008 zou verschijnen als Les années, overvallen de Franse schrijfster Annie Ernaux begin de jaren 80 van de vorige eeuw. Op dat moment heeft ze ‘een totale roman’ voor ogen, een nieuw soort prototype voor ‘de vrouwelijke lotsbestemming’, een nog onbestemde literaire vorm waarin het verstrijken van de tijd in en buiten het personage – in het persoonlijke en tegelijk in de geschiedenis – voelbaar wordt. Bijna drie decennia later publiceerde Gallimard wat inmiddels een moderne klassieker aan het worden is, en nog eens twaalf jaar later tekende de immer grandioos vertalende Rokus Hofstede voor De jaren. Een meesterwerk over het tikken van de tijd, waar de tijd evenwel geen vat op zal krijgen.
Aan het slot van haar boek formuleert Ernaux haar opzet expliciet. De jaren moest een onpersoonlijke autobiografie zijn, een roman die, meer dan over een ik-persoon of een individu, handelt over een tijdsbestek dat verstreken is, of nog meer nauwkeurig: over de tijd zelf, “de tijd die door haar heen is gegaan”. Ernaux gebruikt inderdaad geen eerste persoon enkelvoud, maar wordt een derde, iemand die vanop afstand het meest persoonlijke formuleert en becommentarieert. “Ze wil het geheugen van het collectieve geheugen terugvinden in een individueel geheugen, en zo de geleefde dimensie van de Geschiedenis uitdrukken”, aldus de schrijfster. En verderop: “Ze zal alleen in zichzelf kijken om er de wereld terug te vinden, het geheugen en de verbeelding van de voorbije dagen van de wereld, om te bevatten hoe ideeën, geloofsovertuigingen en gevoeligheden zijn veranderd, hoe personen en het subject zijn getransformeerd, …”
Klinkt dat zwaar op de hand, dan moet gezegd dat de eerder theoretische finale niet exemplarisch is voor het boek in zijn geheel. Wel integendeel: Ernaux begint en besluit met een reeks afbeeldingen, impressies die onherroepelijk verloren zullen gaan, mettertijd. Het zijn flarden die van iedereen zouden kunnen zijn, verdwaalde snapshots uit een anoniem memorie, en tegelijk voelen ze, door de nauwkeurigheid waarmee ze op papier werden gesteld, erg persoonlijk aan. De eenvoud van de laatste zin – “Iets redden van de tijd waar we nooit meer zullen zijn” – vat de integrale queeste eigenlijk perfect samen, en toont ook aan dat Ernaux zich niet laaft aan de traditie van schimmige Franstalige filosofen die er prat op gingen dat hun werk op duizend-en-een manieren te interpreteren was. De lezer kan vast enkele voorbeelden verzinnen – dit evenwel terzijde.
Ernaux’ proza is bijwijlen abstract – in haar bespiegelingen over maatschappelijke dynamieken verdwijnt het individu soms helemaal naar de achtergrond – maar nooit mistig. Ideëel pent ze trefzeker en steeds bondig, met een toenemende verbazing over hoezeer de tijd zelf vervloeit naarmate maatschappelijke processen zich almaar sneller en op almaar grotere schaal voltrekken. Met de komst van het internet worden tijd en kennis een fluïdum, waarmee de pijlers van de spreekwoordelijke oude wereld waarin Ernaux nog opgroeit aan het wankelen worden gebracht. Tegenover het transformerende dictaat van het liberale marktdenken plaatst de auteur dan weer terugkerende scènes in familieverband, aan de zondagse feestdis. In zekere zin verandert er niets tijdens een halve eeuw dergelijke gelegenheden, en toch ademt alles een ander tijdvak, een andere cultuur, een ander blikveld. Verleden is toekomst geworden, zo zet Ernaux in een handvol zinnen schitterend uiteen.
De mijmerende stijl etaleert nooit, heeft niets te bewijzen, wil ook niet per se overtuigen. Hofstede vond voor dat zachte Frans in vertaling een uitnodigende mildheid, een erudiete en lucide stem die gedachten niet versluiert, maar ze in al hun complexiteit compact ontrafelt. Voor de vertaling kortom niets dan lof, evenals voor een boek dat een nog niet nader geëxploreerd evenwicht zoekt en vindt tussen het particuliere en het gezamenlijke. Het enige potentiële euvel voor een Nederlandstalig publiek, bestaat uit talloze referaten naar de Franse beschaving, van films over chansons tot boeken en politici, die alleen doorwinterde francofielen stuk voor stuk zullen herkennen. Het pleit echter voor Ernaux dat haar boek gemakkelijk overeind blijft voor wie die intertekstuele rijkdom niet maximaal kan savoureren.