Van de bekendste filosoof van Nederland is het hoofdwerk opnieuw vertaald, op basis van een recent gevonden handschrift. De Ethica van Spinoza is tot op vandaag een boek met een enorme invloedssfeer. Zijn onschatbare waarde ligt vandaag vooral in de psychologie. De manier waarop de menselijke emotie wordt bestudeerd en de ethische consequenties die hieraan worden gekoppeld, zijn van een verbluffende tijdloosheid.
Met Spinoza zitten we in de 17de eeuw. Een eeuw waarin de wiskunde in toenemende mate een aureool van onaantastbaarheid kreeg toebedeeld. Waar het humanisme van de voorgaande eeuw zich beriep op oude bronnen, voornamelijk uit de Oudheid, wordt de beperktheid hiervan toch duidelijk door nieuwe ontdekkingen en technieken. Descartes was een geniaal wiskundige en Spinoza bouwde zijn eigen filosofie voor een belangrijk stuk op dat van deze eerste rationalist verder. De Ethica, zijn hoofdwerk, is overigens op geometrische wijze opgebouwd. De exacte wetenschap wordt hier dus nog gekoppeld aan levensbeschouwelijke zaken zoals moraal, religie en politiek. Een tendens die vanaf de 18e eeuw doorbroken wordt, met de scheiding tussen natuur- en geesteswetenschappen.
Waarom wordt Spinoza door Bertrand Russell “de meest nobele en beminnelijke van alle grote filosofen” genoemd? Waarschijnlijk omdat hij ondanks zijn bittere levensloop, een grote onafhankelijkheid van geest toonde en een berusting vond die hem in staat stelde een ethiek te ontwikkelen die alle voorgaande pogingen overschaduwde. Niet alleen werd Spinoza in zijn tijd beschouwd als een gevaarlijke tegenstander van het religieus gezag, hij werd ook door zijn eigen gemeenschap verstoten toen hij nog geen 25 jaar was. Hij werd geboren uit een joods-Portugese familie en woonde zijn hele leven in Nederland. Van ambacht lenzenslijper, leefde hij na zijn excommunicatie in alle bescheidenheid en teruggetrokken van de wereld. Het is misschien deze vereenzaming die hem zijn grote intellectuele zelfstandigheid gaf.
De Ethica bevat naast de welbekende metafysica van Spinoza ook diens veel interessantere psychologie van de hartstochten en de wil, om finaal tot een ethiek te komen op basis van beide. Het dualisme van Descartes wordt in Spinoza’s metafysica één substantie. Niet alleen het lichaam, maar ook de geest heeft aan wetmatigheden te beantwoorden, wat tot een materialistisch-deterministisch wereldbeeld leidt. Voor transcenderende krachten is in dit wereldbeeld geen plaats: geen goddelijke autoriteit dus noch persoonlijke onsterfelijkheid, maar het puur filosofisch godsbegrip van het pantheïsme. Elk religieus gezag wordt dus geëlimineerd, alsook onderdrukkende of discriminerende mechanismen op basis daarvan. In politiek opzicht volgt dus uit de metafysica dat Kerk volledig ondergeschikt is aan Staat. Ook in zijn opinie dat de meest volmaakte regeringsvorm een democratie is, luidt Spinoza de Verlichting in. Nog interessant in politiek opzicht is Spinoza’s opinie over sociale emoties: mensen kunnen niet strikt rationeel zijn wanneer ze in collectiviteit leven, dus groepsemoties zullen de individuele steeds overheersen.
Vooral in zijn blik op emoties blijkt Spinoza verrassend. Zijn psychologie is bijzonder egoïstisch, gespeend van onbaatzuchtigheid: zelfbehoud beheerst het menselijke handelen. De driften die zich met natuurnoodzakelijkheid manifesteren, zorgen voor onvrijheid. Autonomie bestaat erin niet langer onderworpen te zijn aan oorzaken buiten onszelf, en dit kan alleen door kennis en inzicht. Spinoza’s filosofie pleit dus voor de overwinning van de rede op de hartstocht om aan vrijheid te winnen. Verkeerd handelen is een gevolg van een onjuist inzicht, ethisch handelen is gebaseerd op een juist inzicht in het streven naar het eigen welzijn. Maar de Ethica bevat ook het niveau waarbij de ratio overstegen wordt naar iets anders: de rede kan zelf tot hartstocht worden en de vreugde hierover die de grootste vrede met zich meebrengt, is amor fati: de liefde tot het onveranderlijke lot, een intellectuele liefde tot God.
De lezer hoeft Spinoza’s metafysica niet te aanvaarden, om hem te erkennen als een scherpzinnige kenner van de menselijke ziel. Ook de ethiek blijft overeind, hoewel ze een sterke uitdrukking van Spinoza’s eigen levensweg is. Het belang van relativering en aanvaarding doet soms denken aan de fatalistische berusting van sommige Oosterse filosofieën. Zo is de rol van zelfobservatie in het boeddhisme nauwelijks te overschatten. Belangrijk is echter te beseffen dat de Ethica geen psychologisch handboek is, maar een moraalfilosofie. De complexiteit van het werk is bovendien enorm: niet alleen het gebruik van axioma’s, stellingen en bewijzen draagt hiertoe bij, maar vooral de bijzonder gecomprimeerde vorm. De inhoudelijke omvang van het werk is veel groter dan op basis van het aantal bladzijden vermoed.
Tot voor kort was er van de Ethica enkel een vroege Nederlandse vertaling gekend en geen origineel manuscript. Daar is nu dankzij een Vaticaans handschrift verandering in gekomen. Hoewel niemand het belang hiervan zal ontkennen, zijn de gevonden interne veranderingen voor de gewone lezer minder relevant dan voor wetenschappers. Veel noemenswaardiger is het feit dat er een nieuwe en uitstekende Nederlandse vertaling van het werk verscheen, overigens prachtig uitgegeven en voorzien van een uitgebreid notenapparaat en verhelderend nawoord. Aangezien elke korte voorstelling van de inhoud onmogelijk is en sterk afbreuk doet aan de grote filosoof die Spinoza was, zou elke filosofieliefhebber zich aan de Ethica moeten wagen.