Een match made in heaven: dat is de doortocht van Shannon And The Clams in Madame Moustache. Geen enkele zaal is beter geschikt om dit rariteitenkabinet in te laten aantreden; geen enkele band is beter geschikt om in dit rariteitenkabinet op het podium te staan.
Want hoe vaak je er ook komt, Madame Moustache blijft fascineren. Een beetje CBGB, maar dan zoals die club er uit had gezien mocht ze de deuren geopend hebben in het Parijs van het interbellum. Het soort club dat net zo goed boekhouders met combovers trekt als eenzaam in de verte starende meisjes met lang sluik haar en een jasje in luipaardmotief of gasten met een vest van een motorclub. Waar niemand er van opkijkt als binnenshuis een paraplu gebruikt wordt, waar “Don’t Let Me Be Misunderstood” in de pauze door de speakers klinkt, gespeeld door een dj die plaats heeft genomen in een met planten opgefleurd hok.
Het soort club ook dat lak heeft aan zijn zelf opgestelde tijdschema’s, zodat zelfs treuzelende treinen niet kunnen verhinderen dat we nog een groot stuk van opener Delaney Davidson kunnen meepikken. Deze Nieuw-Zeelandse singersongwriter heeft op het podium plaatsgenomen met een drummer en pianiste en samen brengen ze iets dat omschreven kan worden als country voor indiekids. De pianiste staart het zaaltje in alsof ze zich het gezicht van elke bezoeker wil inprenten om, vannacht nog, met een zwarte kat spinnend op de schoot, voodoopopjes in elkaar te knutselen. Gelukkig swingt het trio ook.
Kim & The Created brengt vervolgens het soort glampunk waar ook King Tuff zich zo nu en dan ijzersterk in toont. Deze band heeft echter een katachtige frontvrouw die er niet voor terugdeinst tijdens de songs haar territorium — van de drumkit tot de geluidstafel — af te bakenen, terwijl de groep het type gitaarrock brengt dat zou ontstaan als Joy Division keihard probeert te klinken als The Stooges.
Diezelfde ruwheid is, verrassend genoeg, aanvankelijk ook bij Shannon And The Clams te vinden. Het duurt even voor de subtiliteit en geniale stijlenmix, die recent nog verfijnd werd op Gone By The Dawn, ook live tot uiting komt. Eens de klassieke gitaarriedels hun intrede doen, is er echter geen houden meer aan en sleept het viertal het publiek mee op een weirde nostalgische trip, waar zowel The Shadows als Roy Orbison nooit veraf zijn, net zo min als The New York Dolls, een hutsepot die volkomen normaal aanvoelt en het zachtjes deinende publiek bijna in slow motion aan het pogoën brengt. Tonnen echo en euforie wellen op terwijl de songs in elkaar overvloeien tot een grote muzikale vrijpartij.
Zo barst “It’s too Late” van de lust for life, al hoedt de band er zich wel voor zijn masker van cool te laten vallen, iets dat het publiek makkelijker afgaat. Eens de intro van Del Shannons “Runaway” weerklinkt, is er geen houden meer aan. Het mooiste popnummer aller tijden wordt aan destructieve en hartverscheurende krachten onderworpen, maar komt als een rots uit de storm. Wie daar in slaagt, met zijn doowop-punk-aanpak, heeft een plaatsje in de jaaroverzichten verdiend.