Geen idee wat dat de laatste tijd is met die avantgarde- en freejazzoptredens, maar het lijkt wel alsof aan het einde van dit concertseizoen geen spoor te bespeuren is van de gewoonlijke moeheid bij het publiek. Na een uitverkochte Hnita voor Jon Irabagon en een overgelopen Costa voor het Fred Van Hove Quartet, liep nu ook Limburgs charmantste concertzaal vol voor die laatste bezetting. En het rondde de week van de sterke concerten bovendien magistraal af.
“Le meilleur moyen d’écouter du jazz c’est l’en voir” blokletterde het t-shirt van pianist Noah Rosen en aanvankelijk vonden we het eigenlijk maar een leugen. Het kwartet, dat nog nooit in deze bezetting op een podium stond, ging immers van start met verwarrende en soms ronduit lelijke muziek, in sterke mate te wijten aan de redelijke foute synths van eclectische legende Alan Silva, een van die onvergelijkbare figuren die zelfs na z’n zeventigste nog lijkt te verkeren in een wereld vol roze olifantjes. Opvallend was ook de geluidsmix, die naast de dominantie van Silva’s toetsen ook het spel op elektrische bas van Peter Friis-Nielsen aandikte. Die pakte uit met een klok-klok-klokkende funksound, ergens tussen Bill Laswell en Mike Watt, waarmee hij voortdurend zorgde voor een nerveuze achtergrond, samen met drummer Peter Ole Jorgensen.
Rosens pianospel ging tijdens meer ingetogen passages wat gebukt onder het kabaal van z’n kompanen, maar gelukkig liet hij net zo vaak bijzonder krachtig spel horen, doorgaans met een nukkige fascinatie voor het middenregister, dat hij regelmatig met een alarmerende woestheid te lijf ging. Hoewel hij de de facto leider van de band was, is Rosen eerder een wat obscure figuur (in tegenstelling tot z’n kompanen had hij ook nog niet op het BELGIE-podium gestaan), en al snel werd duidelijk dat dit eigenlijk de show van Silva was. Die verkeerde duidelijk in hogere sferen, toverde geluiden tevoorschijn die zelfs geweerd zouden zijn uit het Vlaamse televisiemonument Xenon en leek aanvankelijk goed op weg naar een performance waar vooral hijzelf door geboeid werd.
Maar kijk, voor we het wisten waren we alle bedenkingen vergeten en werden we opgeslorpt door die eigenaardige geluidenbrui waarbij de onrustige ritmesectie meegolfde op de grillig uitgestippelde contouren van Silva en de argwanende interventies van Rosen. Het was het typevoorbeeld van een concert dat enkel baat had bij z’n ononderbroken aanpak (een lange improvisatie van 45 minuten), omdat die lange aanloop een vereiste was om deelgenoot te kunnen worden van die muzieksekte. Een fascinerende ervaring, des te meer omdat er van ons aanvankelijke scepticisme amper nog iets overbleef na het concert.
Fred Van Hove dan, een boeiend hoofdstuk Belgische improvisatiegeschiedenis. Is het bij freejazzpianisten doorgaans een onbegonnen zaak om niet vergeleken te worden met Cecil Taylor, dan is dat in het geval van de Antwerpenaar zeker een onterechte vergelijking. Z’n spel heeft immers weinig uitstaans met de veel percussievere, gebroken stijl van de Amerikaanse pionier. Van Hove zit eigenlijk veel dichter bij pianisten als Marilyn Crispell en Irène Schweizer, artiesten met sterke wortels in of verwantschap met de klassieke traditie en een meer aanpak die niet gekenmerkt wordt dat extreem radicale breuken en atonale herrie maar een gevoel van berekening en verfijning, alsof er toch steeds een onderhuidse narratieve structuur in de onberekenbaarheid schuilt.
Hoewel de muziek van Van Hove, vibrafoniste Els Vandeweyer en percussionisten Paul Lovens en Martin Blume bij momenten verre van toegankelijk was en de liefhebbers van het bravere werk vast de stuipen op het lijf zou jagen, zat er van meet af aan een enorme gezamenlijke concentratie in het concert. Elke muzikant zich kon zich te buiten gaan aan hyperpersoonlijk spel en talloze experimenten (iets dat vooral aangegrepen werd door Vandeweyer en Lovens), maar het bleef een rol spelen in het collectief musiceren. Van Hove’s handen fladderden daarbij over het ivoor, dwarrelend over de toetsen met een imposante precisie en zuiverheid, vloeiend tot in de meest abrupte momenten.
Doordat de concertruimte naast het café gekozen werd, werd meer ruimte gecreëerd voor de muzikanten (mooi om te zien hoe Lovens en Blume aan de uiteinden van het podium, recht tegenover elkaar, opgesteld waren), maar het had dan weer als nadeel dat het zicht voor het publiek iets beperkter was. Het is nochtans een plezier om Vandeweyer, steeds een intense fysieke muzikante, bezig te zien. Met een verbeten trek om de mond vocht ze voor haar plaats tussen de veteranen, nam ze regelmatig het voortouw en durfde ze zich te buiten gaan aan een resem experimenten (spelen met blikjes, kettingen, doeken op het instrument, en eigenaardige handschoenen waarmee ze het instrument bespeelde) die bij een minder getalenteerd figuur in het honderd zouden lopen.
Nu kreeg je te maken met middellange composities die bij momenten behoorlijk willekeurig leken, maar zich voortbewogen op een manier die je bijna organisch zou kunnen nemen. Prachtig om er getuige van te zijn hoe het tweede stuk, dat ingeleid werd door haast romantisch aanvoelend pianowerk, steeds radicaler ging klinken, waarbij de drummers al even vindingrijk tekeergingen als Vandeweyer met haar speeltjes. Vooral Lovens is een genie van de nuance met z’n stokken, blokken en schaaltjes. Het is verbluffend als je ineens door hebt wat een rijke klankenwereld hij er uit haalt. Het was meteen ook een van de redenen waarom het concert baadde in een indrukwekkende weelderigheid.
Mooist van al was voor velen (inclusief ondergetekende) vermoedelijk het derde stuk, waarin een ingetogen moment door Van Hove aangegrepen werd om zijn accordeon om te gespen, wat dan weer leidde tot een statige finale die qua nazinderende schoonheid amper moest onderdoen voor die van Evan Parkers Electro-Acoustic Ensemble, vorig jaar te horen op datzelfde podium. De vier stonden enorm gedreven en bedreven te musiceren, leken zelfs tijdens momenten van schijnbare zelfhypnose perfect op elkaar ingespeeld en maakten van vals-chaotische onderdelen een prachtig geheel van een consistent niveau waar velen van dromen, maar dat weinigen kunnen bewerkstelligen. Dat er opnieuw zo’n mooie opkomst was om dit topconcert te kunnen meemaken was dan ook een mooie bonus.
Wie Van Hove nog aan het werk wil zijn krijgt dit jaar nog een paar kansen. Op maandag 15 augustus staat hij op het Middelheim-podium met zijn Ochgot Octet, met daarin goed volk als Peter Brötzmann, Evan Parker, Ken Vandermark en nog eens Els Vandeweyer. Op vrijdag 11 november staat hij met o.m. Ikue Mori op het veelbelovende Follow The Sound festival in de Antwerpse Singel.