Er zijn weinig kinderboeken die ook volwassenen kunnen begeesteren, laat staan meer dan honderd jaar na hun publicatie. Dat Lewis Carrolls bekendste werk Alice’s Adventures In Wonderland nog steeds tot de verbeelding spreekt, heeft dan ook alles te maken met de vernuftige manier waarop het verhaal in elkaar zit en de verfijnde humor die door het hele boek zweeft.
Nochtans begon het allemaal relatief onschuldig met een verhaaltje dat Charles Lutwidge Dodgson vertelde aan de drie dochters van zijn collega Henry Liddell tijdens een boottochtje in 1862. Aangespoord door de tienjarige Alice Liddell schreef Dodgson het verhaal verder uit, waarna de positieve reacties uit zijn omgeving hem ervan overtuigden om er een afgerond geheel van te maken en het te publiceren onder de titel Alice’s Adventures In Wonderland. Het boek was vanaf zijn verschijnen in 1865 een groot succes en kende verschillende herdrukken en vertalingen. In 1871 volgde een tweede verhaal rond Alice, Through The Looking Glass, dat zo mogelijk nog succesvoller werd dan het eerste.
Dodgson, die onder het pseudoniem Lewis Carroll schreef (en onder die naam bekender is dan onder zijn eigen naam), was als wiskundige en logicus verbonden aan de Oxford Universiteit en had een naar de normen van deze tijd ongezonde interesse in jonge meisjes en Alice Liddell in het bijzonder. Die combinatie leverde de voedingsbodem voor de avonturen van het meisje Alice in de vreemde wereld van Wonderland, waarin Carroll een flinke neus zet naar de moraliserende en stichtende kinderboeken die in dezelfde periode opgeld maakten. Conform de heersende opvattingen is ook het meisje Alice een braaf kind dat boven alles de etiquettelessen tracht te volgen en anderen met respect behandelt.
Jammer genoeg voor haar lijken zowel in Wonderland als in het land achter de spiegel de zaken op een heel andere manier te werken en komt Alice desondanks (of net daardoor) meer dan eens in vreemde en vervelende situaties terecht. Naast deze subtiele parodiërende humor smokkelde Carroll ook verschillende wiskundige en logische vraagjes en bedenkingen in het boek, maar alles steevast op zo’n manier dat de argeloze lezer er snel overheen zou lezen. De twee verhalen die in dit boek gebundeld werden trachten samen te vatten, is dan ook een onzinnige taak.
Bovendien behoren beide verhalen en De avonturen van Alice in Wonderlandzozeer in het collectieve geheugen gebeiteld te staan dat het verhaal hier hervertellen zinledig zou zijn. Interessanter is het om stil te staan bij de vele verwijzingen, pastiches, terzijdes en parodieën die in beide verhalen verborgen zitten. Het monnikenwerk dat Martin Gardner hierbij verrichtte, kan als toonbeeld voor opzoekingswerk en duiding gelden. Dat Gardners werk in deze editie toegevoegd is, mag dan ook als een kleine zegen worden beschouwd.
Zoals vaker het geval is bij overbekende werken, stelt zich de vraag in hoeverre een vertaling eer doet aan het origineel. En hoewel het uiteraard zo is dat wie het Engels voldoende machtig is, de voorkeur zal geven aan het originele werk, mag de vertaling van Nicolaas Matsier niet zomaar onder de mat worden geveegd. Zoals het "Jabberwocky"-gedicht treffend aantoont, weet Matsier de geest van Carroll uitstekend te vatten.
Beide Alice-verhalen bestaan in verschillende vertalingen en edities. Het waardevolle van deze bundel ligt niet louter in de vertaling van Matsier, het gebruik van de originele (schitterende) illustraties van John Tenniel, noch in het toegevoegde duidende werk van Gardner op zich, maar in de combinatie van dit alles. Lewis Carrolls bekendste twee werken verdienen met recht en rede een dergelijke stijlvolle uitgave, want ook al zijn De avonturen van Alice in Wonderland en Achter de spiegel en wat Alice daar aantrof in de eerste plaats geschreven als kinderboeken, eenieder die ze (her)leest, zal erkennen dat ze zoveel meer zijn.