Damien Ricegewijs doorbreken heeft er nooit ingezeten voor Josh Ritter, maar in de luwte bouwde de singer-songwriter uit Idaho zich een knusse groep volgelingen, die dinsdagavond in de Botanique trouw op de afspraak verschenen. De bard bedankte met een bijna twee uur durend marathonconcert dat zelden verveelde.
Zeven platen ver is Josh Ritter ondertussen, maar de laatste was niet meteen de gemakkelijkste. Het resultaat van een pijnlijk verwerkte scheiding, was The Beast In Its Tracks echter ook het moment dat de songsmid verplicht was om uit zijn hoofd te komen, waarin hij met cerebrale, subtiel maar stevig gearrangeerde voorgangers The Historical Conquests Of Josh Ritter en So Runs The World Away was verloren gelopen. De rauwe gevoelens die de plotse breuk opriepen, verplichtten hem om in zijn songs niet langer van zichzelf weg te lopen, wat eindelijk weer wat directheid in zijn muziek bracht, en zelfs tot autobiografische nummers leidde. Hoe moeilijk het ook was; het resultaat van dat proces is misschien wel zijn beste plaat sinds Hello Starling uit 2003.
Zo’n herontdekking van het simpele lied is natuurlijk een perfecte reden om ook nog eens akoestisch op tour te trekken, en dus is dat wat Ritter dit najaar doet. Met Josh Kaufman en Zack Hickman reist hij momenteel Europa rond, en daarbij wordt niet op een song meer of minder gekeken. In Brussel bracht het drietal op twee uur tijd zo maar even drieëntwintig nummers.
Twee uur puur singer-songwriter kan al eens eentonig worden, maar niet met begeleiders zo flexibel als Kaufman en Hickman. Elk nummer krijgt zijn eigen inkleuring — een banjo in de Johny Cashcover “Crystal Chandeliers”, harmonium in het erg aan Leonard Cohen schatplichtige “Wings”,… — en gezicht. De harmonieën van het drietal in “A Certain Light” benaderen dan weer de perfectie die van Simon & Garfunkel ooit iconen maakte. Veel later zullen de muzikanten in “In The Dark” helemaal voor barbershopsamenzang gaan.
Af en toe stuurt Ritter zijn kompanen de coulissen in. Dan krijgen we solo het ietwat venijnige afscheidslied “New Lover” — een koppeltje voor ons hoort iets romantisch in frases als “There are times I cannot speak your name for the catchin’ in my throat” dat ons ontgaat — of zoekt hij buskend de rand van het podium op voor een huppelend “Snow Is Gone” dat vrolijk wordt meegezongen.
Natuurlijk was het niet echt nodig om zowel Kaufman (de Fleetwood Maccover “Save Me A Place”) als Hickman een eigen solospotje te gunnen. En dat ietwat slabakkende kwartiertje nadien met wiegeliedje “Baby That’s Not All”, “When Will I Be Changed”, “Darlin” en “Pallet”, allen iets te traditioneel om een eigen smoel te kweken, vergeven we dus graag. Een grondig uitgekleed “Wolves” blijft immers ook in deze setting zonder hamerende piano overeind, en Ritter laat het publiek even uitbundig meehuilen. Net als dat nodig is bouwt hij “Hopefull” ook uit tot een stevige finale, en is het oude “Kathleen” het orgelpunt waar een nogal klef ingestelde zaal op zit te wachten. “I know you are waiting, and I know that it’s not for me”, wordt met Ritter dramatisch meegezongen.
Veel kan een bisronde daar niet meer aan toevoegen, of het zou de gezelligheid moeten zijn die de eeuwig glunderende Ritter steevast uitstraalt. Samen met voorprogramma Tift Merritt krijgen we nog de Willie Nelsoncover “Can I Sleep In Your Arms” en coda “Wait For Love (You Know You Will)”; nauwelijks meer dan bijgedachten bij een al erg lijvig boek. Ritter buigt nog eens, dankt het publiek voor de zoveelste keer; hij gelukkig, niemand die hem dat uit zou misgunnen na dit concert. Fijne muzikant, mooie mens.