Hoor, daar ruist iets! Ben jij het, lezer? Jij die mijn leven zin geeft, het wel en wee van mijn dagen, jij zonder wie ik in de tijdelijke hoedanigheid van letters niet kan bestaan? Zoals wie schrijft voor even tot leven komt bij de gratie van de lezer en er alleen via diens ogen en brein kan “zijn”, zo hebben ook twee geliefden elkaar nodig. Voor hen — hetzij prille tortelduifjes, hetzij man en vrouw op leeftijd — bracht Uitgeverij De Eenhoorn de “gulle bundel” Je ruist in mij uit.
Zijn er genoeg woorden om een onpeilbaar diepe liefde mee te vangen? Welk vocabularium moet een schrijver aanwenden om tot proza of poëzie te komen die raakt aan het “oneindige zelf” dat een mens voelt wanneer hij verliefd is? Hoewel taal het handvat is waarmee we als mens onze werkelijkheid structureren, verwerken en (proberen te) begrijpen, schieten woorden soms onherroepelijk tekort. Misschien is het wel aan het ontbreken van een taalkundige omlijsting dat bepaalde emoties of ervaringen iemand het gevoel kunnen geven te transcenderen, opgetild te worden boven het alledaagse, iets “buiten-gewoon” mee te maken. Bijvoorbeeld voor het vuur dat de liefde in een mens doet ontbranden, bestaat een fundamenteel gebrek aan woorden en daar waar de ratio het gevoelsleven niet kan beteugelen, krijgt de mens misschien het gevoel naar zijn meest elementaire zelf te gaan, iets mee te maken dat kostbaarder is dan alle schatten dezer aarde samen. Diep vanbinnen kennen we allemaal dat gevoel, hetzij als een herinnering aan een kleurrijk verleden met de perfecte man of vrouw, hetzij uit het heden. Voor dichters moet het echter behoorlijk vervelend zijn om met gevoelens opgescheept te worden die mensen “sprakeloos” achterlaten. Wie zijn broodwinning haalt uit het vinden van de juiste woorden, neemt niet zomaar voor lief dat er geen woorden zijn. Dichters hebben, precies omdat het niet kan, eeuwen aan een stuk gezocht naar ofwel het in abstracte termen vangen van het hele spectrum dat de liefdeservaring uitmaakt, of ze gingen in alledaagse details op zoek naar brokjes liefde die, wanneer ze worden gestapeld, het brandhout zijn dat het heilig liefdesvuur in elk van ons levendig houdt.
Al sinds jaar en dag mikken geïllustreerde boeken niet stuk voor stuk op een minderjarig publiek. Mede dankzij Geert De Kockere — iemand die ook in zijn kinderboeken telkens weer eenvoudige woorden vindt voor “moeilijke” thema’s zoals afscheid, dood, zonderling zijn en ga zo maar door — vond het romantisch en zelfs erotisch getinte prentenboek ingang bij een breder publiek. Jij lievert en Alsjelieft! zijn nog altijd stille getuigen van hoe een uitgepuurd taalgebruik kan leiden tot teksten die over de jaren heen niets aan betekenis verliezen. Ongeveer een decennium oud zijn die twee door Sabine Clement opgefleurde boeken maar nog altijd is de vertedering en de ontroering groot wanneer ze ter hand worden genomen. Niet alleen omwille van de broze benadering van de liefde maar ook omwille van Clements prachtige tekeningen. Ook in Je ruist in mij is het een zorgzame toon die overheerst. Haar bijna sensuele lijnenspel onderstreept de meest wulpse gedichten, waarbij ze met voornamelijk rood- en zwarttinten een magnetisch veld creëert waarbinnen haar figuren zienderogen tot elkaar worden aangetrokken. In de meer droevige poëzie is haar stijl minstens even sierlijk en spreekt ze in melancholische beelden. Ergens halverwege krijgt de illustratrice een aantal pagina’s vrij spel, die ze opvult met een mythische beeldenreeks onder de noemer Opgravingen in eigen ziel. Haar creaties worden hier poëtisch in die zin dat ze op diverse manieren kunnen geïnterpreteerd worden, tenminste voor wie geen vrede neemt met de onmiddellijke ontroering die de afbeeldingen losweken. Ook zonder overkoepelende verhalende structuur hebben de soms bijna schetsmatige afbeeldingen immers hun waarde.
Uiteraard vraagt een bloemlezing om een ervaren samensteller. Dirk Terryn liet eerder al van zich horen met Ik wil je, conceptueel een soortgelijke bundel. Als jonge leraar had Terryn veel voeling met de wereld van de jongere lezers en hoe zij zich tot een onderwerp als de liefde verhielden. Daarnaast wist hij donders goed welke gedichten hen konden bekoren en welke beter voor volwassenen achter de hand werden gehouden. Diezelfde expertise spreekt uit de poëzie die in Je ruist in mij werd opgenomen: meer veeleisende keuzes werden niet geweerd, maar het leeuwendeel van de bijdragen zijn zonder problemen voor de adolescent toegankelijk. Terryn belicht niet alleen de romantische liefde via prachtige teksten van Toon Tellegen, Bart Moeyaert, Hans Andreus en vele anderen, maar ook de keerzijde ervan. Elvis Peeters heeft daar fragiele woorden voor gevonden en uit Leonard Nolens’ of Peter Verhelsts pen vloeiden gestamelde frasen die een erg gevoelige inkijk bieden in de kunstenaarsziel. Grappig is Stijn Vrankens fictieve brief, luchtig de songteksten van onder meer Spinvis en Eva De Roovere, verfrissend de frêle hand van debutante Maud Vanhauwaert. Hoewel een minderheid van Terryns selectie zich kwalitatief niet kan meten met de overwegend uitstekende keuzes, is de overheersende indruk van deze bundel er inderdaad een van… generositeit. Jegens de liefde, maar ook jegens de taal. Je ruist in mij is een boek dat mensen stil maakt, stil genoeg om te luisteren naar hoe de een in de ander huist, en ruist.