Met De Finkler-Kwestie is het de Britse auteur Howard Jacobson eindelijk gelukt om de Man Booker Prize in de wacht te slepen. Hij werd reeds twee keer genomineerd voor deze prestigieuze prijs, maar greep er telkens naast. In de Finkler Question, komt Jacobson als Jood verrassend scherp uit de hoek.
Verwarrend is het boek zeker en vast. Jacobson neemt immers het Jodendom op de korrel en beschrijft hoe centraal figuur Treslove zijn twee Joodse vrienden benijdt om hun godsdienst. Jacobson heeft echter breder willen focussen en introduceert drie mannen, met name de 49-jarige en weinig succesvolle BBC-producent Julian Treslove, schrijver-filosoof Sam Finkler en geschiedenisdocent Libor Sevcik. Treslove en Finkler kennen elkaar van op school, waar ze les kregen van Sevcik. Tussen leerlingen en leraar ontstond echter een soort vriendschap die ook verder bleef bloeien na hun studententijd. Finkler en Libor zijn Joden en zijn allebei in de rouw omwille van het overlijden van hun vrouw. Dat gemeenschappelijk verdriet vormt de katalysator om elkaar te ontmoeten en ook Treslove wordt uiteraard uitgenodigd.
De constructie is tot dan toe behoorlijk stroef, maar Jacobson werkt duidelijk toe naar het punt waarop Treslove, nadat hij de kleine reünie heeft verlaten, overvallen wordt door een vrouw die hem aanspreekt als Jood. Dat zet voor Treslove een enorm gedachtenproces in gang, waarin de man begint te twijfelen aan zijn eigen identiteit. Een dergelijke absurde schrijverstruc is niet helemaal nieuw meer, want sedert Luigi Pirandello’s prachtige Iemand, niemand en honderdduizend is geweten dat een korte zin de trigger kan zijn voor een emotionele en intellectuele crisis bij het hoofdpersonage. Wat betekent het om Jood te zijn en zou het voor Treslove geen goede zaak zijn om aanhanger van die religie te worden, vraagt Jacobson zich af in een roman die steeds meer met verstomming slaat. Intelligente vragen worden ingebed in een steeds absurder wordend verhaal, maar bedient zich nooit van al te eenvoudige humor. Prachtig, maar ook lastig, omdat de lezer eigenlijk tot het einde niet goed weet wat er nu precies bij te denken of voelen.
Is het humor? Lachen zit er in ieder geval wel in, eenmaal Treslove steeds meer blijk lijkt te geven van het verlangen om Jood te worden. Geweten is dat Jacobson in zijn jeugd jaloers was op zijn niet-Joodse vrienden en in die optiek laat De Finkler-kwestie zich lezen als een soort ’omgekeerde autobiografie’. Ook in Finkler treft men elementen die parallel zijn met wat Jacobson voelt of gevoeld heeft Als niet-praktiserend Jood lijkt Jacobson in Finkler dus een personage gevonden te hebben dat hemzelf nog dichter benadert dan Treslove.
Thematisch is de hele roman opgebouwd rond het hedendaagse zionisme: wat betekent het om Jood te zijn en kan men er nog op een normale manier mee omgaan, met deze identiteit, zonder meteen aan nazi’s of concentratiekampen te denken? Jacobson spreekt van een ontaarde Joodse identiteit en begint met het herbenoemen van de Joden tot "Finklers", mensen die relativistisch in het leven staan en met gevoel voor humor tegen het leven aankijken.
Helaas is De Finkler-kwestie niet Jacobsons beste of grappigste roman. Het is een intrigerende denkoefening en de ideeën zijn heel waardevol, maar de uitwerking sleept een beetje te veel. Jacobson heeft te veel geconstrueerd en verliest zijn anders veeleer spontane stijl in een goed bedoeld, maar te gekunsteld boek.