Met de recente kredietcrisis in het achterhoofd en de roep om de hebzucht aan banden te leggen, is het niet vreemd dat men ook het neoliberalisme aan de schandpaal zou nagelen samen met zowat alle economen die het onderschrijven. Maar is het neoliberalisme een ideologie of een visie op economische wetmatigheden?
Duidelijk het eerste meent Hans Achterhuis, de Nederlandse filosoof van de schaarste die een niet onaardig deel van zijn leven aan het utopisch denken heeft besteed en er twee indrukwekkende werken over geschreven heeft (De erfenis van de utopie (1998) en Utopie (2006)). Tot zijn eigen verbazing heeft hij in die werken nauwelijks aandacht besteed aan het neoliberale gedachtegoed terwijl dit zo blijkt net zo goed geworteld is in een utopisch ideaalbeeld van hoe de wereld er behoort uit te zien en hoe dit bereikt kan worden (met een absolute tabula rasa).
De grote “boosdoener” en visionair is in dit geval geen schimmige industrieel of stoffige econoom maar een bevlogen filosofe wiens denkbeelden zowel verguisd als opgehemeld werden, in het bijzonder in de Verenigde Staten. Ayn Rand mag onder haar “vakbroeders” dan wel vooral op hoon onthaald worden, haar filosofische strekking (het objectivisme) blijft verstrekkende gevolgen hebben. Haar succes en bekendheid, ook bij het grote publiek, heeft Raynd in de eerste plaats te danken aan haar romans waarvan The Fountainhead (1943) en vooral Atlas Shrugged (1957) als de bekendste gelden.
In dit laatste werk giet Raynd haar ideologische en utopische principes in een indrukwekkend epos van meer dan duizend bladzijden, waarvan de essentie zich ietwat vereenvoudigd laat reduceren tot individualistisch egoïsme en hebzucht, vormen de motor voor alle maatschappelijke ontwikkelingen. Naast het statuut van bestseller wist het boek Raynd ook de status van “verlicht denker” te schenken, althans voor een kring van intimi die zich haast sektair gedroegen. Toch zou dit alles niet meer dan een voetnoot in de geschiedenis geweest zijn, ware het niet dat tot Raynds intimi ook Alan Greenspan behoorde, de man die als “chairman of the Board of Governors of the Federal Reserve” een blijvende stempel zou drukken op het monetaire beleid van Amerika.
Samen met Raynd/Greenspan acht Achterhuis ook Milton Freedman en diens “Chicago Boys” verantwoordelijk voor de kwalijke uitwassen van het neoliberale wereldbeeld, zij het dat deze groep weinig uitstaans had met Raynds kliek. Hier is meteen ook een pijnpunt van Achterhuis’ betoog blootgelegd. Want hoewel zijn analyse en geschiedschrijving van het denken over de markt en de gemeenschap zeker interessant maar ook oppervlakkig en kort is, blijft de link met Raynds overtuigingen eerder dun. Uiteraard vormt een geloof in de vrije markt en zijn zelfregulerend karakter een rode draad maar in hoeverre Raynds denkbeelden daar een determinerende rol gespeeld hebben, wordt nooit echt uitgeklaard.
Het grote struikelblok zit echter in het laatste deel wanneer Achterhuis aan de hand van concrete voorbeelden (Chili, Sri Lanka, de gezondheidszorg,…) wil aantonen hoe verderfelijk het neoliberale denken wel niet is. Hierbij neemt hij weinig tot geen ruimte in voor een degelijke analyse en blijft het bij gemeenplaatsen en veronderstellingen die zijn zaak nooit echt hard maken. En dat is jammer want er schuilt een kern van waarheid in zijn betoog die vraagt om meer duiding en feitenmateriaal.
Dit betekent echter niet dat De utopie van de vrije markt zijn doel voorbijschiet. Achterhuis weet wel degelijk aan te tonen dat het neoliberale denkbeeld te positief is en (moedwillig) bepaalde feiten naast zich neerlegt omdat deze niet binnen een bepaald model passen. En het is een feit dat Raynds ideeën ook terugkeren binnen bepaalde economische theorieën, waardoor er zeker parallellen te trekken zijn tussen haar objectivisme en het neoliberalisme. Want zoals Achterhuis treffend illustreert, maakt het vrije marktideaal zich effectief schuldig aan een utopisch denken, zelfs zonder dat men Raynd er rechtstreeks bij moet betrekken.