Wie verwijzen wil naar barbaarse daden of grove onwetendheden gebruikt al snel de term middeleeuws, daarmee meteen ook implicerend dat dit een tijdperk van duisternis en wreedheden was dat we gelukkig ver achter ons hebben gelaten. Het is een beeld dat niet in onbelangrijke mate gevoed werd door vroegere renaissancedenkers die zichzelf wensten af te zetten tegen oude gedachten en meesters en hun eigen belang extra in de verf wensten te zetten.
De waarheid over de middeleeuwen is echter een pak genuanceerder en complexer dan zijn huidige connotatie laat vermoeden; de duizend jaar die geprangd zitten tussen de klassieke oudheid en de renaissance vertellen een heel eigen verhaal. Een hele schare mediëvisten heeft de voorbije jaren zowat een bibliotheek bij elkaar gepend over dit tijdperk waarbij zowel het dagelijkse leven in zijn vele facetten als de theologische en geopolitieke verschuivingen ruim aan bod komen. Desondanks blijft het een tijdperk dat tussen verdoeming en romantisering geklemd is, waarbij de onwetendheid vlot voorbijgaat aan de vele verwezenlijkingen die ook vandaag nog hun sporen nalaten in onze maatschappij.
Met De Middeleeuwen. Een kleine geschiedenis heeft historicus Frank Tang zich de euvele taak gesteld een heel tijdvak samen te vatten in een honderdzestigtal pagina’s. Hierbij erkent hij dat hij zich niet alleen geografisch beperkt heeft tot (West-)Europa, maar ook dat hij niet meer dan de belangrijkste ontwikkelingen, verwezenlijkingen en ijkpunten bespreekt. Wie duizend jaar wil vatten, kan niet anders dan keuzes maken en arbitraire lijnen trekken. De belangrijkste daarvan blijft de alom erkende opdeling in drie tijdvakken: de vroege, hoge en late middeleeuwen, waarbij de eerste al de helft van het tijdperk op zich neemt. De vroege middeleeuwen (ca. 500 – 1000) vormen in wezen een tijdperk op zich. Met de val van het West-Romeinse rijk in 476 kwam voor geschiedkundigen een einde aan de klassieke oudheid en vatte een nieuw tijdperk aan.
Het arbitraire van een dergelijk eind- en startpunt staat buiten kijf, het West-Romeinse keizerrijk zelf was immers al meer dan tweehonderd jaar in verval toen de Germaan Odoaker de laatste Romeinse keizer verdreef en zo officieel de middeleeuwen startte. Daarnaast kan men in deze periode niet naast de opkomst van nieuwe rijken en de heerschappij van nieuwe dynastieën kijken waarbij Clovis (de Merovingers) en Karel de Grote (de Karolingische dynastie) ongetwijfeld de bekendste namen zijn. Dat in deze lange periode de opkomst en inval van Saracenen (moslims) en Vikingen plaatsvond, maar ook het ontstaan van kloosterordes en het feodale stelsel met machtige leenmannen, logenstraft en rechtvaardigt het idee dat de vroege middeleeuwen een eigen periode zijn alsook de voorbode van de zogenaamde hoge middeleeuwen die de vruchten en lasten van de voorgaande eeuwen plukten.
De hoge middeleeuwen (ca. 1000 tot ca. 1300) liggen nog het meeste aan de basis van wat men met de middeleeuwen associeert. De rooms-katholieke kerk kende een ongekende bloei dankzij het ontstaan van verschillende kloosterordes enerzijds en de groeiende pauselijke macht anderzijds. Koningen maar ook edelen en ridders zochten en vonden steun bij de geestelijke macht, maar stonden evenzeer geregeld met geslepen messen tegenover kerkleiders die zich iets te veel macht toe-eigenden, wat resulteerde in enerzijds de kruistochten en anderzijds de investituurstrijd. De leenmannen en edelen wisten bovendien dankzij uitgestrekte landerijen een grote(re) macht en onafhankelijkheid ten overstaan van hun koning af te dwingen terwijl ook de steden opgang maakten en voor een veranderde visie op handel, rijkdom en wetenschappelijke kennis zorgden.
Na de opkomst volgde uiteraard opnieuw het verval in de late middeleeuwen (ca. 1300 tot ca. 1500) want de nieuwe machtsverhoudingen en veranderende maatschappij hadden ook hun keerzijde. De uitbraak van de pest zorgde samen met enkele hongersnoden en de 100-jarige oorlog voor een bevolkingsterugval van maar liefst 30%. De precaire verhoudingen uit de hoge middeleeuwen werden verder aangetast en zorgden voor machtsverschuivingen. En net zoals het verval van het Romeinse rijk beschouwd wordt als de laatste stuiptrekking van een tijdperk, worden ook deze laatste eeuwen gezien als een eindpunt in plaats van de geboorte van de renaissance. Opnieuw is het een arbitrair ijkpunt tussen twee periodes die in de realiteit meer in elkaar overliepen dan gedacht wordt.
Het is een klein huzarenstukje geworden om een tijdperk dat zo divers en bepalend was samen te vatten in een luttele honderdzestig pagina’s zonder de essentie echt uit het oog te verliezen. Tang weet perfect de grote lijnen te behouden zonder de impact op het dagelijkse leven te negeren. Uiteraard maakt hij tal van keuzes en blijft hij zelfs bij de bespreking van de “grote gebeurtenissen” op de oppervlakte, maar hij weet wel het tijdperk te vatten. Wie ook maar een beetje interesse in de middeleeuwen heeft of eindelijk eens wil afrekenen met een hoop misverstanden en dwalingen over dit tijdperk, heeft aan Tangs werk een handzame inleiding.