Voor de lof over hoe geweldig het Britse End Of The Road Festival is, verwijzen we u door naar de verslagen van edities 2013 en 2014, dit jaar gingen we voor de muziek. Welke? Een exclusieve show van Vampire Weekend –- waar zag u die laatst nog anders? –- en een prachtige headlinerspot voor Feist. En daaronder? Een smörgasbord aan ontdekkingen zoals u er nergens anders één proefde.
Donderdag 30 augustus
Toen End Of The Road in 2016 zijn tiende verjaardag vierde, deed het zichzelf een extra dag cadeau. En zoals dat dan gaat: die aanloopdag bleef. Na The Shins op die jubileumeditie en Slowdive een jaar later, is het dit keer Yo La Tengo dat de feestelijkheden overtuigend mag openen. Het voorspel verloopt echter met horten en stoten.
Twee vrouwen, één man, samen drie misfits. Shopping is een vreemd zootje ongeregeld dat een iets te bekend geluid neerzet. Parquet Courts aan de lijn: of er toch niet eens over originaliteit kan gesproken worden. Vijfendertig post-punkbands uit de echte jaren tachtig haken gefrustreerd in: voicemail. Zeker: Shopping weet de periode dat Factory Records in Manchester het mooie weer maakte goed te emuleren, maar raakt niet verder dan een kundige genreoefening. Dat voelt voorlopig wat weinig, maar als ze hier niet op blijven steken, komt het trio misschien nog wel ergens. Wie een vervelend moment als een gebroken snarenwissel met zoveel charme en sass –- moppen vertellen! muziekquiz! –- weet op te vangen, heeft alvast wat showmanship in de vingers.
Een opener die naar krautrock walmt. Een popsong op zijn Dinosaur Jr.’s. Een nummer waarin drumster Georgia Hubley aan Nico doet denken. Ook nog een flard rock à la Broken Social Scene. En dat is nog maar het eerste kwartier. Yo La Tengo is een band met vele gezichten en vandaag krijgen we er een pak van te zien. Nog maar eens Hubley, bijvoorbeeld, die in de kleine ditty “Shades Of Blue” een aardige Moe Tucker neerzet. Zei iemand Velvet Underground? Hank Williams’ “I’m So Lonesome I Could Cry” –- “Om te tonen hoe blij we zijn om hier te zijn, brengen we het misschien wel triestste liedje ooit” — krijgt een “Stephanie Says”-achtig jasje, in “I’ll Be Around” gaat de groep aan het ingetogen pielen zoals enkel Lou Reed, John Cale en Sterling Morrison dat konden.
Het is de vierde keer dat Yo La Tengo hier mag spelen, de derde keer als headliner. De liefde is wederzijds. Gitarist Ira Kaplan en bassist-pianist James McNew spelen vurig, laten hun set langzamerhand openbloeien met de gierende snaren van “Cherry Chapstick”, een gitaar uit het Schurend Scharniertje draagt nadien een onbekend nummer. Met het monotoon pompende orgeltje van “Autumn Sweater” en de weerbarstige, lang uitgesponnen rock van “Pass The Hatchet, I Think I’m Goodkind” gaat het naar een plotse finale. Zonder bisnummers, wat vertwijfeling in de ogen van het publiek achterlatend, verdwijnen Hubley, Kaplan en McNew. Geen drama; Yo La Tengo is nog altijd headlinewaardig, zeker voor dit End Of The Road.
In de Tipi Tent houdt het Britse magazine Loud & Quiet een wedstrijd 1998-2018, versie Silent Disco. Kudo’s voor de 2018-dj die Let’s Eat Grandma door de koptelefoons jaagt, maar met een “Boy With The Arab Strap” en andere indiefavorieten van twintig jaar geleden is de wedstrijd snel beslist. Wanneer de twee platenruiters zichzelf uiteindelijk verliezen in een duel slechte hiphopsongs, haken wij af. Er komen nog drie dagen aan, een mens spaart zichzelf maar beter wat.
Vrijdag 31 augustus
De eerste echte dag, waarop het volledige festivalterrein opengaat en alle vier de podia in gebruik worden genomen. Een dag, kortom, waarop keuzes zullen moeten gemaakt worden. En dat doen we met harde hand.
Door niet te kiezen, om maar meteen de lafbekkenoptie te nemen. Eerst een halve set Tiny Ruins dus en genieten van de erg warme folkrock die de Nieuw-Zeelandse Hollie Fullbrook serveert. Pluspunt daarbij: de Bernard Butlerachtige gitaarcapriolen van Tom Healy die de muziek uit al te kabbelende folkhoek houden, al moest dat daarom niet zo luid in de mix dat het de nochtans met een erg mooie stem gezegende frontvrouw een beetje overstemt. Mooi begin, terwijl de zon zich opmaakt voor een late zomerdag, dat wel.
En dan snel naar de Big Toptent, want ook het erg prille Penelope Isles heeft wat in zijn mars. Broer Jack en zus Lily Wolter hebben al eens een Tame Impalaplaat gehoord, maar verdwijnen daarom niet in psychedelische nevelen. Wanneer we binnen wandelen, horen we een traag ontbrandend nummer dat langzamerhand in de maalstroom van een gitaarstorm opgaat; de falset van Jack doet wat aan Grant Lee Philips denken. Een urgente motorik beat start vervolgens een song die het gejaagde van het vroege Arcade Fire -– denk “No Cars Go” -– oproept, maar de band laat het geen anthem worden. Liever leggen ze het nummer even stil, om het opnieuw te laten vertrekken voor een geweldige, epische rockout. Penelope Isles brengt in 2019 zijn debuut uit, wij zijn beleefd en voorzichtig benieuwd.
Nauwelijks een EP uit, maar nu al talk of the town: Stella Donnelly. Zes nummers telde dat Thrush Metal, maar dat was genoeg om de blogosfeer in lichterlaaie te zetten. “Boys Will Be Boys”, zong ze in reactie op het verkrachtingsverhaal van een vriendin, en het duwde de vinger, lang voor #metoo, al diep in de wonde: “Your father told you that you’re innocent / told you that women rape themselves. Would you blame your little sister if she cried to you for help?” Ze zingt het nog altijd met een ontroerende verontwaardiging, net zoals het politiek geladen “Beware Of The Dogs”. Grappig is ze ook. Bindteksten zijn kleine stand-uproutines, de nummers kunnen tussenin al eens licht uitvallen, maar al te vaak ook niet. “Mechanical Bull” is een harde afrekening met een ex-liefje, in “You Owe Me” krijgt een oud-werkgever er van langs. Het is niet perfect, maar Donnelly staat er met pit en vertrouwen, en die paar nummers beloven dat er méér in zit. Ook al 2019 dus. Dat belooft.
Waarna we op de sukkel raken. Creatures heeft een Roy Orbisonkloon op zang, een band die twijfelt tussen The Kinks en de psychedelische vroege Pink Floyd, maar vooral lijkt te bestaan om het encyclopedielemma “pastiche” van treffend beeld te voorzien. De zeventienjarige Saba Lou heeft dan weer het voordeel dat ze King Khans dochter is, maar haar aardige hobbelpop wordt al eens ontsierd door opzichtige struikelpartijen over de toonladder. Stoppen aan het crumpetkraam om na vier edities toch maar eens die eigenaardige Engelse snack uit te testen? Wat anders? Weten we eindelijk dat het hier een wentelteefje-achtige broodstructuur betreft die naar believen met beleg kan worden bestreken. Voor u uitgetest: butter and salt en de crump-monsieur met kaas en ham. Die laatste won. Volgende keer: die met nutella.
Waarna het tijd is voor een momentje Belgium Pride. Nadat J Bernardt hier vorig jaar de Tipi Tent pal op de middag plat speelde, heeft die andere Balthazarspin-off Warhaus het iets later op de dag –- moordende concurrentie van This Is The Kit, meneer! -– iets lastiger om dezelfde tent geboeid te houden. Het lukt Maarten Devoldere met veel trekken en sleuren en topsongs als “The Good Lie” dan toch. Dat wederhelft Sylvie Kreusch niet eens mee is om “Love’s A Stranger” van wat meer kleur te voorzien, deert zelfs niet; je ziet dat Devoldere sowieso bereid is om te vechten. Hij weet dat dit niet het België is waar hij al gearriveerd is en geeft wat nodig is. Resultaat? Een paar Britten die uit hun dak gaan bij deze ontdekking en een tent die op het einde enthousiast applaudisseert. De verovering van het Verenigd Koninkrijk is misschien nog ver weg, deze vierkante meters nemen ze ons alvast niet meer af.
Zijn we ondertussen snel voor weggeglipt naar de intieme Piano Stage: een secret gig van Jeff Tweedy. Straks staat hij op de Garden Stage, maar nu komt hij alvast even warmdraaien. We krijgen een mooi, maar onversterkt “Jesus, etc.” en het nieuwe “Let’s Go Rain”. Zin in straks? Tuurlijk, maar laat ons eerst even dat tijdschema checken, Jeff. Hmm, wordt moeilijk.
Britten en zotte projecten, Britten en geschiedenis: het zijn betere huwelijken dan dat van Charles en Diana, en End Of The Road heeft er net zo goed een zwak voor. Morgen vieren we de suffragettes, vandaag gaan we op bezoek bij de “Thankfull Villages” die na de Eerste Wereldoorlog al hun uitgezonden zonen zagen terugkomen. Ooit was Darren Hayman frontman van het vergeten Hefner, op lichtjes middelbare leeftijd heeft hij ondertussen twaalf platen uit, waarvan de laatste rond die gezegende dorpen draaien. Elk van de vierenvijftig bezocht hij en eerde hij met een eigen folksong. Weinig bijzondere nummers, helaas, maar de man weet het met humor en sappige verhalen te verkopen. Stella Donnelly heeft er qua komisch talent een uitdager aan, maar ’s mans folk is toch net iets te belegen om helemaal overtuigd te worden.
Urgent, gepassioneerd, uitdagend: zo presenteert Moor Mother zich. Camae Ayewe is dichter, elektronisch muzikant en vooral: activist. Over beats en vervormde samples die ergens richting de noise van Death Grips zwemen, spuwt ze haar teksten –- denk zwarte achterstelling, denk black lives matter — zonder acht te slaan op flow, cadans of ritme. Dit is geen rap, geen hiphop, maar performance, opzwepende speech, stream of consciousness ineen. Licht verteerbaar is het niet, maar het voelt belangrijk. Misschien moet Ayewe een vorm vinden die het net iets meer behapbaar maakt, wij willen hier méér bij voelen dan we nu al deden.
Een vorm vinden is ook wat St. Vincent deed. Annie Clark is ondertussen twaalf jaar bezig, heeft vijf platen uit en is de gitaarrock van het begin al lang voorbij. “Los Ageless” van op het recente Masseduction klinkt vandaag als een Goldfrapptrack ten tijde van Black Cherry, “Masseduction” is robotische krautrock die deze tijd van plastiek en show perfect aanvoelt. En zo is ook de set opgevat: als een commentaar op deze aan entertainment verslaafde jaren, waarin muzikanten gezichtsloze poppen zijn en alles kil, afstandelijk en mechanisch aanvoelt. De Katy Perry uit je nachtmerries? Kijk naar dat latex kleedje. Kom niet wenen als St. Vincent binnen drie jaar Lady Gaga van het veld speelt, u had het moeten zien aankomen.