Van Glastonbury naar Barcelona tot Deurne. Rufus Wainwright pakte het publiek moeiteloos in met een emotioneel optreden in een feeëriek Rivierenhof. Simpelweg onvergetelijk.
Het blijft een wondermooie setting, die halve cirkel in de Antwerpse buitenlucht. Nooit gedacht dat hier iets gebracht zou kunnen worden dat niet op en top kwaliteit was, maar daar dachten Ellen Schoenaerts en haar twee muzikanten anders over. Een klein uurtje voordat Rufus Wainwright zijn eigen sprankelende zelf mocht zijn, bulderde de rokerige stem van Ellen Schoenaerts door het Rivierenhof. Atonaal, schreeuwerig en oersaai; de dertig minuten die ze samen met twee headbangende cellisten vulde, leken eindeloos. “Waar blijft dat beetje seks/Ik ben er echt aan toe”, bracht Schoenaerts uit tijdens een van de laatste nummers. Hopelijk gaat ze snel van de grond. En steelt iemand haar gitaar.
Zou Rufus Wainwright zangles geven? Of hij nu de diepste bastonen uit zijn register deed weerklinken of plotseling twee octaven hoger sprong, nummer na nummer bleef de man onhebbelijk toonvast. Ongeveer twintig nummers lang zong the gay messiah de sterren van de hemel voor een publiek dat tot drie keer toe bedankte met een staande ovatie. Bovendien maakte Wainwright handig gebruik van een aantal persoonlijke anekdotes om de aandacht van het publiek toch maar niet te verliezen. Na “Memphis Skyline” vertelde de singer-songwriter zo over de oneerlijke concurrentiestrijd met Jeff Buckley die hij vanaf dag één leek te verliezen: “I was the gay, skinny operaqueen and he was the straight, heroin using guitar guy,” een zinsnede die het hele verhaal leek samen te vatten. Tot Wainwright vertelt over die ene keer dat beide beginnende artiesten elkaar spreken en het bijzonder goed met elkaar kunnen vinden: “He died a couple of weeks later, a real shame. We never even had sex.” Een emotioneel relaas met een guitige kwinkslag. Uiteindelijk wordt het hoofdstuk afgesloten met “Hallelujah”; ongetwijfeld bedoeld als eerbetoon aan Buckley maar ook het nummer bij uitstek om de vocale kwaliteiten van de Amerikaanse Canadees nog eens extra in de verf te zetten.
Wainwright vertelt duidelijk graag, maar uiteindelijk is het de muziek die voor hem spreekt. Voor “Out Of The Game” en “Jericho” neemt hij even afstand van zijn statige zwarte vleugelpiano om moeiteloos wat akkoorden uit een klassieke gitaar te schudden. De songs zijn de sterkhouders op Out Of The Game, Wainwrights comebackalbum dat duchtig onder handen werd genomen door Mark Ronson. In een uitverkocht Rivierenhof blijkt de operatic pop van het duo een groot succes; zelfs wanneer het toegankelijke deel van de formule achterwege wordt gelaten en Wainwright met “Les Feux D’artifice T’appellent” volop voor opera kiest, volgt het publiek met ingehouden adem iedere noot die uit de longen van de zanger wordt geperst. Elk nummer, ongeacht genre, verhaal of bedoeling; van “California” tot “Sanscoussi”, ademt perfectie uit en het is net wanneer volmaaktheid de standaard wordt, dat de verveling toeslaat. Gelukkig weet Wainwright wat boeit: een gesprongen gitaarsnaar, Koreaanse Hello Kitty-gitaren en sappige verhalen over het Franse publiek dat maar niet met de billen bloot wil gaan. Een geboren entertainer met een dijk van een stem waar mindere goden voor zouden moorden. Lang niet slecht voor een magere strandjanet uit Montreal, denken wij dan.