De belangrijkste regel tekst in ‘All The President’s Men’ komt
ergens halverwege de film, wanneer een anonieme informant van
Washington Post-journalist Bob Woodward zegt: ‘De waarheid van deze
zaak is dat we hier te maken hebben met kerels die niet zo snugger
zijn. En het is allemaal uit de hand gelopen.’ Hetzelfde kan gezegd
worden voor grosso modo de hele geschiedenis: mensen met geld en
macht willen hun posities veilig stellen en doen alles wat nodig is
om dat te bereiken. De gevolgen zullen zichzelf dan wel uitwijzen –
op die manier zijn oorlogen begonnen en schandalen
losgebarsten.
Schandalen zoals de beruchte Watergate-affaire – in 1972, in de
aanloop naar de presidentiële verkiezingen waarin Richard Nixon z’n
tweede termijn zou behalen, werden vijf mannen gearresteerd tijdens
een inbraak in het hoofdkwartier van de Democraten in het Watergate
hotel. Vanaf het begin bleek er een vreemd randje aan de hele zaak
te zitten: de inbrekers waren gekleed in maatpakken, hadden
honderden dollars en geavanceerde apparatuur op zak. Eén van hen
beweerde achteraf een gepensioneerde veiligheidsadviseur te zijn,
die had gewerkt voor de CIA. Een ander verklaarde als beroep:
“anti-communist”.
Bob Woodward en Carl Bernstein, twee krantenmannen voor de
Washington Post, begonnen de zaak uit te spitten en leverden over
de loop van de volgende twee jaar wat algemeen beschouwd wordt als
hét ultieme staaltje van onderzoeksjournalistiek. Ze volgden een
spoor van donaties aan de inbrekers dat terugleidde naar het Comité
Voor Herverkiezing Van De President – geld dat normaal gezien
gebruikt moest worden om campagne te voeren voor Nixons tweede
termijn, werd aangewend om de tegenstander uit te schakelen. Het
plaatsen van afluisterapparatuur in het Watergate maakte slechts
een klein deel uit van die operaties – politieke tegenstanders
werden bespioneerd, gechanteerd en kregen af te rekenen met
vreselijke gevallen van eerroof. Het onderzoek van Woodward en
Bernstein verplichtte justitie om de zaak verder te onderzoeken, en
uiteindelijk konden de banden met het Witte Huis niet verborgen
blijven. Nixon won zijn tweede termijn, maar moest in 1974
“vrijwillig” aftreden.
De artikels van de Washington Post van die tijd worden nu nog
steeds aangehaald als een lichtend voorbeeld van onafhankelijke
journalistiek die politieke propaganda overstijgt en enkel
geïnteresseerd is in de waarheid. Journalistiek zoals het zou
moeten zijn: het werk van een paar integere mannen, dat aan het
einde van de dag zelfs in staat is om een reële verandering te
bewerkstelligen. Dit is één van de zeldzame voorbeelden van een
geval waarin de pers op eigen houtje verder ging onderzoeken en
zich door niemand liet tegenhouden om de waarheid aan het licht te
brengen – voor een land waarin de media doorgaans (terecht) wordt
verweten dat ze geen enkele kritische zin hebben en enkel de
officiële standpunten van de overheid overnemen, is dat een
uitzonderlijke prestatie.
Alan J. Pakula regisseerde ‘All The President’s Men’ in 1976,
nauwelijks twee jaar nadat de hele affaire had plaatsgevonden, en
de topicaliteit van het onderwerp was ongetwijfeld doorslaggevend
voor het succes ervan. Vraag anders maar eens aan een publiek om
meer dan twee uur stil te zitten en te luisteren naar een aantal
personages die tegen elkaar aan het praten zijn. Over politiek dan
nog. Dat is onbegonnen werk, maar Watergate was een hot topic,
iedereen wilde dit gezien hebben. Nu, bijna dertig jaar later,
blijft het een relevant werk, boeiend van begin tot eind en voor
elke kijker die z’n ogen halfweg openhoudt, doorwrochten van
parallellen met onze eigen tijd, waarin we opnieuw een Amerikaanse
president hebben die het niet altijd even nauw neemt met de ethiek
om verkozen te worden.
Wat ‘All The President’s Men’ zo memorabel maakt, is de fenomenale
manier waarop de regisseur omgaat met dialoog. De hele film is
opgetrokken uit lange brokken dialoog, conversaties die minutenlang
aanslepen en tóch moet je proberen om dat allemaal interessant en –
indien mogelijk – zelfs suspensevol te houden. Pakula maakt gebruik
van een inventieve trukendoos om dat te doen: hij houdt Woodward
(Robert Redford) en Bernstein (Dustin Hoffman) constant in beweging
terwijl ze praten. Ze voeren discussies terwijl ze door de gangen
van hun eigen kantoor of van overheidsgebouwen benen, terwijl ze in
een lift staan of heel vaak, terwijl ze in hun auto zitten,
onderweg van de éne getuige naar de andere. Telefoonconversaties,
op hun beurt, spelen zich meestal af tegen de achtergrond van een
krantenredactie waar het nooit een seconde stil is – typemachines,
gemompel van andere redacteurs, tv’s die staan te spelen… We
krijgen altijd de indruk van actie, terwijl het enige dat er
gebeurt, die dialoog is tussen die enkele personages. Er gebeurt
niks, maar het lijkt alsof er heel wat gebeurt.
Komt daar nog bij dat die dialogen zeer goed geschreven en gespeeld
zijn – normaal gezien hebben filmteksten een soort van
onnatuurlijke vloeiendheid, alsof elk personage al op voorhand weet
wat z’n repliek zal zijn. Hier niet – Redford, Hoffman en de
anderen praten over elkaar heen, stellen dezelfde vraag twee keer
omdat ze elkaar niet begrepen hebben, verspreken zich en moeten
zichzelf dan verbeteren… Al die kleine storende factoren die je
hebt tijdens élke conversatie, behalve dan tijdens conversaties in
een doorsnee film. In één scène praat Bernstein met een mogelijke
bron op het terras van een café – tijdens hun gesprek vliegen er
twee vliegtuigen over, zodat ze hun stem moeten verheffen om elkaar
nog te verstaan. In hoeveel films zul je dat tegenkomen? Dat is
simpelweg zeer goed schrijf- en regisseerwerk, gecreëerd door
mensen die niet bang zijn om de ruwe kantjes die eigen zijn aan het
echte leven, binnen te laten sluipen in hun film.
Ook de fotografie, van cinematograaf Gordon Willis (die van
‘The Godfather’) is opmerkelijk.
Zoals in die eerdere film, speelt Willis hier op een vindingrijke
manier met licht en schaduwen, zodat we veel shots krijgen waarin
de personages maar gedeeltelijk zichtbaar zijn. Ontmoetingen met
informant Deep Throat (genoemd naar de beroemde pornofilm, jawel),
vinden plaats in ondergrondse parkeergarages zodat Deep Throats
gezicht hoofdzakelijk verlicht wordt door het puntje van z’n
sigaret, telkens wanneer hij een trek neemt. Woodward en Bernstein
gaan van deur tot deur bij mogelijke bronnen alsof ze twee Jehova’s
Getuigen zijn, hun gezichten grotendeels in schaduw, enkel verlicht
door het lampje dat de meeste mensen aan hun voordeur hebben
hangen. Dat soort van fotografie voegt toe aan de documentaire
sfeer van de film. Het vaakst geïmiteerde shot van ‘All The
President’s Men’ is ironisch genoeg één van de zeer weinige bewust
artificiële opnames in de hele prent: de twee journalisten zitten
in een bibliotheek lezerskaarten te doorbladeren en in drie of vier
fade-overs krijgen we een steeds wijder beeld van die bibliotheek,
van bovenaf bekeken. Eerst zien we enkel hen getweeën, dan de
mensen aan de naburige tafeltjes en uiteindelijk de hele, immense
leeszaal. Een zeer knap shot, maar strikt genomen is het stijlbreuk
met de rest van de film.
‘All The President’s Men’ is nog steeds één van de ultieme
praatfilms – niet alleen hebben de personages hier belangrijke
dingen te zeggen, maar de regisseur is ook slim genoeg om ons dat
gepraat op zo’n manier te serveren, dat we écht willen luisteren.