AB, Brussel, 9 februari 2010
Adam Green wordt er volgend jaar 30. Moeilijk te geloven eigenlijk,
want hij lijkt een van die artiesten die er altijd al zijn geweest.
In 1998 vormde hij samen met Kimya Dawson The Moldy Peaches, een
van de voornaamste voortrekkers van de antifolk-scene. Zijn echte
doorbraak kwam er echter pas met zijn solocarrière, toen hij met
‘Friends of Mine’ in 2003 plots een groot publiek bereikte. Zijn
luisterliedjes lijken enkel op het eerste gehoor braaf en lieflijk,
want wie naar de tekst luistert, hoort politiek hoogst incorrecte
parabels over anthrax, zelfmoord en vooral heel veel drugs. De
laatste jaren ging het echter wat bergaf met de carrière van Green.
Door een plekje op de soundtrack van ‘Juno’ scheerden wijlen de
Moldy Peaches hogere toppen dan ooit, maar het nieuwe solomateriaal
was zelden beter dan (en wat is dat een vreselijk woord in een
muziekrecensie) ‘degelijk’. Ook op het eerder dit jaar verschenen
‘Minor Love’ raakte Green zelden over de lat die hij met ‘Friends
of Mine’ en ‘Gemstones’ zo hoog had gelegd. Greens hoogst
wisselvallige live-reputatie deed hem ook niet veel goed, maar in
de Ancienne Belgique kreeg hij een nieuwe kans om deze van zich af
te schudden.
Eerst en vooral was het de beurt aan Jukebox The Ghost, een trio
uit Philadelphia. De band rond zanger-pianist Ben Thornewill is aan
z’n eerste Europese tournee bezig, en het werd een aangename
kennismaking. Met debuut ‘Let Live and Let Ghosts’ onder de arm
werkten ze zich een dik half uur door een heel entertainende set.
De vergelijkingen met Spoon en vooral Ben Folds Five zijn niet van
de lucht, maar de drie waren creatief en eigenzinnig genoeg om te
verrassen. Veel had het allemaal niet om het lijf, en zelfs die
eigenzinnigheid werd na een tijdje nogal eentonig, maar dat zal ons
worst wezen. Fijn setje!
Adam Green zelf had er op zijn beurt ook duidelijk veel zin in.
Misschien iets te veel, zelfs. Aan een oogopslag had de oplettende
toeschouwer genoeg om te zien dat Green nog maar eens duidelijk
onder invloed van god weet wat allemaal op het podium stond. Het is
onderhand wel bekend dat Adam -niet voor niets een goeie vriend van
Johnny Borrel én Pete Doherty- niet de meest professionele artiest
is, en ook in de AB toonde hij weer een mooi staaltje hiervan.
Tijdens het openingssalvo, met onder meer ‘Broadcast Beach’ ging de
zanger volledig de mist in. Green kon vocaal niet optorsen tegen
het volume van zijn band, en verloor zichzelf op het irritante af
in pseudo-Jaggeriaanse dansjes.
Het duurde tot bij ‘Emily’, misschien wel zijn beste nummer, dat
ook het publiek mee begon te gaan in zijn dronkemanslol. Niet voor
het laatst die avond waagde Adam zich aan een potje crowdsurfen,
maar een dergelijke makkelijke sfeermaker is eigenlijk onder het
niveau van iemand met zoveel sterke songs in de setlist. Ook de te
lange en flauwe bindteksten haalden de vaart eruit. Zo was er een
nietszeggend intermezzo over hoe moeilijk het moet zijn geweest om
‘Groundhog Day’ te filmen, waarna een vreemde associatie Green tot
bij een uitweiding over de ergonomie van de iPad bracht.
Ook de band stond bij momenten wel erg groen te lachen. Aan hen zal
het alvast niet gelegen hebben: de drie deden wat ze konden om
Greens chaos nog in redelijke banen te leiden. Wat de setlist
betreft werd er opvallend veel geput uit het eerdere werk, wat de
sfeer in de AB Box zeker ten goede kwam. Zolang er niet op Moldy
Peaches-nummers werd gehoopt, kreeg Brussel te horen wat het wilde.
Het siert Adams back catalogue dat de meeste nummers ook overeind
bleven in een gebralde versie. Maar zelfs ‘Jessica’, door Green
solo gebracht met enkel een akoestische gitaar, werd onderbroken
door een lachbui van de performer.
“Am I the only one who’s had a drink?” vroeg Green zich op
een bepaald moment luidop af. Kom eens terug als je je roes hebt
uitgeslapen, Adam. If this is only rock ’n roll, I’m not sure
if I like it.