In 2011 publiceerde Olivier Schrauwen het woordloze Le Mirroir de Mowgli in de reeks Ouvroir Humoir. Voor de Vlaamse striptekenaar met zijn unieke en eigen stijl was Vlaanderen en bij uitbreiding België al snel te klein en lonkten (gespecialiseerde) buitenlandse uitgeverijen vaak genoeg. Het werk verscheen in 2015 in het Engels (Mowgli’s Mirror) en in 2018 zelfs in Argentinië (Mowgli en el espejo). Dat tien jaar na de eerste publicatie het werk nu ook een Nederlandstalige editie krijgt, is niet meer dan terecht.
Uiteraard kan het onzinnig lijken om wat een woordeloos verhaal is toch in andere talen uit te brengen, maar toch voelt het ook niet meer dan logisch aan dat net Bries, de uitgeverij die Schrauwen (en veel andere jonge striptalenten) zijn eerste kansen gaf, het werk aan haar catalogus toevoegt. De band tussen Schrauwen en Bries is sterk, het merendeel van Schrauwens werk is ook via de uitgeverij verschenen, al is dat op zich niet de enige reden dat het werk hier thuishoort. Mowgli’s spiegel is immers ook zonder die band en geschiedenis gefündeness Fressen voor een uitgeverij als Bries, die nooit terugdeinst voor een uitdaging meer of minder. Dat heeft de uitgeverij minstens al gemeen met liefhebbers van Schrauwens werk.
Het relatief beperkte maar indrukwekkende oeuvre van Schrauwen gaat verschillende richtingen uit en verwijst daarbij maar al te vaak naar tradities en ideeën binnen en buiten de stripwereld, soms subtiel dan weer uitgesproken. In Mowgli’s spiegel is de verwijzing naar het befaamde personage dat in meerdere verhalen van Rudyard Kipling zou figureren overduidelijk, maar kan het een lezer ook op het verkeerde been zetten. Het in essentie naamloze personage vindt in de eerste pagina’s een zielsverwant en partner in een vrouwtjesorang-oetan, waarna de strip verglijdt tot een liefdesverhaal dat uitmondt in ouderschap. De peis en vree, alsook het familiale geluk worden echter ruw verstoord wanneer de man vriendschap sluit met een hondachtig dier en dit de orang-oetan en het kind verjaagt.
In de verdere verloop van het verhaal is de man vruchteloos op zoek naar zijn partner en bij uitbreiding naar elke vorm van contact. Finaal mondt die zoektocht uit in een surreëel einde dat bovendien terugkeert naar de eerste pagina’s. Het verhaal samenvatten is het echter ook oneer aandoen, omdat wat er werkelijk toe doet in de eerste plaats gevisualiseerd wordt en misschien ook wel tussen de tekenlijnen door gelezen mag en moet worden. Schrauwen, die vaak met enkele kleuren aan het werk gaat, kiest hier voor een voornamelijk blauw en (niet verwonderlijk) oranje kleurenpalet dat samen met de zwarte en witte (of niet ingekleurde) vlakken en lijnen een heel eigen wereld oproept. De schijnbaar achteloze stijl van tekenen en inkleuren verleent aan het geheel een aparte dynamiek die het verhaal nog meer tot leven brengt.
Mowgli’s spiegel binnen het oeuvre van Schrauwen plaatsen, blijft een uitdaging. Doordat het werk absurdisme en bevreemding op de voorgrond brengt en de lezer grotendeels aan zijn lot overlaat, sluit het nauwer aan bij My Boy (2006) en De man die zijn baard liet groeien (2010) dan bij later werk. Deze terugblik op Schrauwen is in het licht van indrukwekkend recenter werk als Arsène Schrauwen (2015) en Portret van een zuipschuit (2019, samen met auteursduo Ruppert en Mulot) intrigerend, net omdat de hand van Schrauwen zichtbaar blijft en het werk toch een unieke plek binnen zijn oeuvre inneemt. Het had net zo goed nu pas kunnen verschijnen als tien jaar geleden zonder dat het aan kracht of waarde inboet. Als auteur en tekenaar is Schrauwen tezelfdertijd eenvoudig herkenbaar maar ook ongrijpbaar. Mowgli’s spiegel is een zoveelste proeve dat Schrauwens talent en unieke stem eens te meer onderstreept.