Voor psycholoog Jonathan Haidt is het duidelijk waarom politiek zo polariseert. Mensen volgen hun emoties en niet hun ratio en daarbij vertrekken ze vanuit een aantal waarden. In ‘Het rechtvaardigheidsgevoel’ zet hij die visie treffend en overtuigend uiteen.
Debatten, vooral van politieke of ideologische aard, lijken meer dan eens dovemansgesprekken te zijn. Elke partij is niet alleen overtuigd van het eigen gelijk maar gelooft ook nog eens dat de andere willens nillens de ogen sluit voor de realiteit. De zogenaamde rationele, onderbouwde visies zijn dan ook maar al te vaak niet meer dan morele uitspraken gestoeld op emoties en waarden. Opvallend genoeg weet de meer conservatieve stem daarbij vaak een groter maatschappelijk draagvlak te verwerven, zelfs als het in het nadeel is van de grote groep die het steunt.
Geïntrigeerd door de vraag waarom dit zo is en waarom de bestaande theorieën hier maar geen bevredigend antwoord op kunnen geven, startte moraalpsycholoog Jonathan Haidt zelf een onderzoek naar hoe de mens zijn morele oordelen vorm geeft en wat dit voor een maatschappij betekent. Het resultaat van die zoektocht leidde in 2012 tot het boek The Righteous Mind waarin Haidt zijn belangrijkste ideeën op een populairwetenschappelijke manier uit de doeken doet. Hoewel Haidt hierbij niet met nieuwe of baanbrekende theorieën aankomt, is het wel opvallend hoezeer hij al vanaf de jaren negentig het toenmalige dominante denken in vraag stelde.
Geïnspireerd door zowel de antropoloog Richard Schweder (1945) als de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) werkte hij in die periode het sociaal-intuïtionistisch model uit, waarvan de hoofdgedachte is dat morele oordelen in de eerste plaats intuïtief zijn en dat er pas daarna een rationele rechtvaardiging voor gecreëerd wordt. Dit model, waarbij hij vaak spreekt van een olifant (intuïtie) en zijn berijder (de rede) vormt voor hem de basis om verder na te denken over hoe morele oordelen ontstaan en welke culturele waarden en normen daarbij een rol spelen. In navolging van Schweder, onderzocht Haidt daarnaast samen met enkele collega`s of er bepaalde universele principes of grondslagen zijn waarop alle morele oordelen steunen en of in elke cultuur en ideologie aan deze principes eenzelfde waarde verleent wordt.
Die zoektocht en het resultaat ervan zet Haidt in het eerste deel van Het rechtvaardigheidsgevoel uiteen, waarbij anekdotiek en wetenschappelijke onderzoeksresultaten hand in hand gaan. In dit deel, dat hij net als de andere twee ook als op zichzelf staande boeken beschouwt, plaatst hij zijn visie over hoe morele oordelen ontstaan tegen de lange tijd dominante stadiumtheorie (Jean Piaget, Lawrence Kohlberg,…) die uitgaat van rationeel denken en een steeds verdere verfijning van morele principes. Volgens Haidt zijn morele oordelen immers niet alleen emotioneel/intuïtief maar worden ze ook bepaald door een aantal vaste principes of fundamenten. In het tweede deel van Het rechtvaardigheidsgevoel gaat Haidt dieper op deze morele waarden in. De vijf aangeboren fundamenten die volgens hem het morele denken bepalen, zijn zorgzaamheid/schade, eerlijkheid/bedrog, loyaliteit/verraad, autoriteit/subversief en heiligheid/ontaarding.
Het is onze omgeving en cultuur die daarna niet alleen bepaalt hoe we die fundamenten verder zullen definiëren en interpreteren maar ook welke waardeschaal we hierbij zullen toepassen en of we al dan niet bepaalde fundamenten meer zullen bevoordelen ten opzichte van anderen. In 2004 maakte Haidt deze Moral Foundation Theory voor het eerst openbaar, samen met Joseph Craig. In de jaren erna zou hij dit samen met anderen verder verfijnen en finaal zelfs een zesde fundament naar voor schuiven vrijheid/onderdrukking. Opvallend genoeg is volgens Haidt dit model ook de reden waarom `conservatieven` vaker een grote bevolkingsgroep weten aan te spreken dan `progressieven`. Want waar die eerste groep alle vijf fundamenten een plaats weet te geven binnen hun discours lijkt die laatste zich haast uniek te focussen op eerlijkheid/bedrog. Of zoals hijzelf zegt, waar de conservatieven met de olifanten praten, ziet de progressieve enkel de berijder.
Gewapend met deze informatie focust Haidt zich in het derde deel niet langer op het individu maar op de groep en probeert hij te achterhalen of de mens zelfzuchtig is dan wel solidair. Niet geheel onverwacht kiest hij hier opnieuw een middenpositie waarbij de mens weliswaar voor 90% egoïstisch is (een chimpansee in zijn beeldspraak) maar ook 10% belangeloos (bij). Net als in de vorige hoofdstukken bouwt hij zijn visie uit door wetenschappelijk onderzoek te koppelen aan theorieën en anekdotiek. Toch overtuigt dit laatste deel veel minder. Haidt begeeft zich op grotendeels onbekend terrein en erkent zelfs hier en daar dat over het principe van groepsselectie (dat hij naar voor schuift) geen consensus bestaat. Hoewel de basis van zijn betoog zeker enige merite heeft, blijft het als los zand aan elkaar kleven en komt hij maar niet tot een uniforme theorie.
Het is jammer dat Haidt in dit laatste deel uit de bocht gaat, want in de twee eerdere delen toont hij zich een verteller die zijn theorie(ën) weet te onderbouwen. Zolang hij binnen zijn eigen raamwerk blijft, brengt hij een overtuigend verhaal dat ook binnen academische kringen op waardering kan rekenen. Het rechtvaardigheidsgevoel is echter vooral een populairwetenschappelijk werk en daarbij onderschat Haidt zijn lezerspubliek. Meer bepaald keert hij geregeld terug op eerdere stellingen en sluit hij elk hoofdstuk (onnodig) af met een samenvatting van de belangrijkste punten. Op die manier wordt de vaart uit het boek gehaald en krijgt de lezer het gevoel dat de auteur hem niet ernstig genoeg neemt.
Het is een detailkritiek die het belang van het werk en Haidts visie niet ondergraaft. Haidts Moral Foundation Theorylevert immers niet alleen een relevante en waardevolle bijdrage aan de morele psychologie maar heeft ook een bredere maatschappelijke betekenis. Binnen een samenleving die er ondanks alles maar niet in slaagt de polarisering achter zich te laten, is een beter begrip van wat er werkelijk speelt meer dan noodzakelijk. Het rechtvaardigheidsgevoel biedt weliswaar geen antwoorden maar het maakt alvast overtuigend duidelijk dat emotie en morele oordelen geen twee gescheiden werelden zijn, en dat elk debat en keuze hierdoor mee gekleurd wordt.