Het Engels kent de wondermooie uitdrukking May-December romance (ook wel eens winter-spring romance genoemd). Hiermee verwijst men naar relaties waarbij de ene partner opvallend ouder is dan de andere. Vaak denkt men hierbij in de eerste plaats aan een oudere man met een jongere vrouw, maar dit hoeft niet altijd zo te zijn. Oudere vrouwen kunnen net zo goed relaties aangaan met jongere mannen, zo ook in Peter Terrins laatste roman Al het blauw.
Hoewel de relatie die zich ontspint tussen de negentienjarige student Simon en de twintig jaar oudere Carla Binotti in dit verhaal centraal staat, is het leeftijdsverschil tussen beiden voor Terrin veel minder relevant dan de gevolgen van die relatie zelf. Net als in zijn andere romans is hij immers veel meer geïnteresseerd in wat omschreven kan worden als hoe doodgewone mensen omgaan met veranderingen in hun leven, die daarbij niet eens zo groots hoeven te zijn. Een verboden relatie met een getrouwde vrouw bijvoorbeeld is voor Terrin als uitgangspunt al voldoende om de levens te schetsen die zijn personages leiden en hoe ze daarbij steeds meer lijken te vergeten om echt te leven. Dat laatste leest als het centrale thema van Al het blauw, dat door Terrin op zijn kenmerkende manier doorheen een verhaal wordt geweven dat aanvankelijk een heel andere boodschap lijkt te brengen.
Centraal staan Carla en Simon, en in mindere mate John, de man van Carla. Zij houdt Azzurra open, het café verbonden aan het plaatselijke zwembad, waar Simon en zijn beste vriend Marc vaak verblijven. Officieel is het café van Carla en John, maar die werkt ook als truckchauffeur en is bijna nooit in de zaak. Dat laatste is maar goed ook, want zowat alle klanten beschouwen hem als nors en stuurs. Ook zijn relatie met Carla is nauwelijks een succesverhaal te noemen – net als zijn eerste huwelijk dreigt ook dit na enkele jaren op de klippen te lopen. Carla is de laatste jaren dan ook steeds afstandelijker en onverschilliger tegenover hem komen te staan, zelfs wanneer hij ongewild gewelddadig wordt. De enige die haar aandacht echt weet te trekken, is Simon.
Hoewel jong en student lijkt hij net als Marc Azzurra te verkiezen boven de klassieke, drukke studentencafés. Waarom is nooit helemaal duidelijk, al is Simon in het bijzonder niet de doorsnee student. Wanneer hij bij de aanvang van de roman plotsklaps besluit te stoppen met studeren, heeft hij daar geen uitleg of reden voor. Het lijkt wel een ingeving van het moment geweest te zijn, want plannen voor de toekomst heeft hij evenmin. Het enige wat zeker is, is dat hij net als Carla niet tevreden is met het leven dat hij leidt en dat voor hem is uitgestippeld. Waar ieder ander in het provinciestadje waar zich alles afspeelt het leven en lot heeft aanvaard, zijn Carla en Simon de enigen die ook maar een teken van verzet lijken te geven.
Dat verzet vindt zijn uitweg in hun verborgen relatie, waarbij Terrin ruim de tijd neemt om die uit te schrijven zonder ze ooit in detail uit te diepen. Zijn focus lijkt minder op dit element zelf te liggen dan op hoe het langzaam maar zeker rimpels in de levens van de andere personages creëert en hen dwingt ook hun levens in vraag te stellen. Tot grootse inzichten of opmerkelijke wijzigingen leidt dat uiteraard niet – Terrin is nooit de auteur van het grootse gebaar geweest – maar dat de dagelijkse sleur van het leven en de illusie van herhaling wordt doorbroken (al is het maar even) heeft eveneens zijn waarde. Jammer genoeg weet Terrin dat, ondanks zijn aanzetten, ditmaal onvoldoende uit te werken.
Net als het (water in het) zwembad dat vaak de achtergrond van het verhaal vormt, kabbelt ook deze roman verder zonder echt golven te creëren. Terrin tracht er wel nog enige spanning in te brengen door elk van de vijf delen vooraf te laten gaan door een al dan niet op zichzelf staand verhaal (een schijnbaar levenloos lichaam ligt op een parking), maar de band met de rest van de roman komt te laat om indruk te maken. Hoewel het hint naar mysterie en drama, wat in het hoofdverhaal grotendeels ontbreekt, en finaal bevestigt deel uit te maken van het grotere geheel, werkt het dan ook gewoon niet. Als (deel van de) ontknoping voelt het zelfs mager en goedkoop aan. De dramatische kracht die er in schuilt, gaat verloren door de opbouw en leidt onnodig af van het verhaal. Het zou een sterke epiloog of afsluiter kunnen zijn als Terrin zich niet aan een nodeloze spanningsopbouw vergrepen had die het ontkoppelt van de rest van de roman.
Waar Al het blauw wel in schittert, is in de manier waarop de banaliteit van het dagelijkse leven in het stadje wordt beschreven, alsook de beklemming en vertrouwdheid die daarmee samenhangt. Hoewel de keuze voor de jaren tachtig als achtergrond bij het verhaal op zich geen meerwaarde vormt, voelt het evenmin aan als een valse vorm van nostalgie noch is het nergens een goedkope ingreep. Net als de andere elementen in het verhaal, is het aanwezig op de achtergrond en vormt het mee het universum van de roman. Het oproepen van een eigen universum waarbinnen alle personages en handelingen thuishoren, blijft ook hier een van de sterktes van Terrin als romanschrijver. Geen van zijn romans voelt geforceerd of onnatuurlijk aan. Wanneer hij daarnaast het verhaal ook een inhoudelijke spanning weet te geven, is hij als auteur op zijn best. Dat laatste ontbreekt in Al het blauw, waardoor het vooral een aangename leeservaring blijft die verder weinig meerwaarde biedt.