’s Werelds wegen richting literaire bekendheid zijn dikwijls ondoorgrondelijk. Neem bijvoorbeeld Józef Wittlin, kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog nog een van de meest vooraanstaande Europese auteurs. Vandaag is zijn naam zo goed als vergeten, hoewel de auteur ooit door recensenten eenzelfde kwaliteit als diens collega en kameraad Joseph Roth werd toegedicht. Waar bleef de Wittlins historische reputatie precies haperen in het rad dat de tijd is?
Een hypothese ligt besloten in Wittlins biografie. Ongeveer halverwege zijn leven genoot de schrijver grote bekendheid omwille van Het zout der aarde, een boek dat het eerste luik van een trilogie zou vormen. Hoewel de in 1896 geboren Pool pas tachtig jaar later overleed, kwamen delen twee en drie nooit tot voltooiing. De oorzaak daarvan situeert zich op de kade van Saint-Jean-de-Luz, waar Wittlin op 22 juni 1940 ziet hoe een deel van zijn verzamelde bagage waarmee hij Europa verlaat te water wordt gegooid. In de koffers zitten zijn nog onvoltooide manuscripten, waar de schrijver zich eenmaal hij genaturaliseerd is tot Amerikaans staatsburger nog geregeld aan zet, doch zonder ooit tot een editie te komen die hij wil autoriseren. Ondanks zijn gezegende leeftijd liet Wittlin in 1976 dus een ontzettend beknopt oeuvre achter, met slechts één integrale roman, een bewaard romanfragment en een handvol poëzie, essays en reisverslagen. Of dat voldoende is om tot de grootste auteurs van het interbellum gerekend te worden, blijft onzeker.
Het zout der aarde hoeft echter niet gestut te worden door een fameus palmares om de lezer vandaag te overtuigen van Wittlins talent. Op volstrekt eigenzinnige wijze neemt de schrijver zijn publiek mee naar een uithoek van het toenmalige Oostenrijk-Hongarije, waar een nietsvermoedende spoorwegbeambte de vooravond van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog meemaakt. De manier waarop een dergelijk abstract, door de Europese intelligentsia in de achterkamers van de geschiedenis bevroed conflict het eenvoudige bestaan van de goedhartige Piotr Niewiadomski overhoop haalt, vervat Wittlin in verwonderd en intens naïef proza dat tegelijk bulkt van de prachtige beelden. Via de ogen van Niewiadomski, een naam die niet toevallig ‘onbekend’ betekent, gaat Wittlin als het ware terug naar het tabula rasa van het platteland, naar de volslagen eenvoud van mensen die als een onbeschreven blad geen flauw idee hebben van andere oorden, andere volkeren, laat staan de oorlogsmachinerie waar ze weldra deel van zullen uitmaken.
Hoewel Wittlin doorheen zijn roman het wedervaren van Niewiadomski op de voet volgt, maakt zijn proza ook uitstapjes naar de psychologie van andere personages, zoals een cynisch geworden jood die onder de morele wroeging probeert uit te komen voor zijn deelname aan de oorlog. Ook in de proloog, waar Franz Joseph wordt opgevoerd als een vermoeide marionet die zich vooral door de enscenering kan blijven vastklampen aan zijn keizerlijke titel, ontmaskert Wittlin de Eerste Wereldoorlog als een grotesk misverstand. Ook luitenant-kolonel Leithuber en diens onderaan Bachmatiuk, wier psychologische portret feilloos wordt ontleed op amper een paar bladzijden, construeren mee het beeld van oorlog als een krankzinnige anomalie, een bühne voor het ongerijmde waarin een mens zichzelf kan verliezen. Alle personages zijn, zelfs al zijn ze zo buitenissig dat ze alleen binnen de strikte contouren van het leger hun dagen betekenisvol kunnen invullen, invoelbaar en humaan geportretteerd. Voor een roman waarvan indertijd gezegd werd dat het een grandioos anti-oorlogspamflet was, mag dat een prestatie heten.
De oorlog zelf blijft bij Wittlin overigens buiten beeld. Niewiadomski heeft zijn leven al aan de dood gewijd; hij heeft al alles wat hem gelukkig maakt opgeofferd voor het portret van een afgetakelde keizer die op zijn beurt een machteloze speelbal is van de loop der geschiedenis. Nog voor er een vijand de revue passeert, is Niewiadomski verworden tot slachtoffer van het gereedschap van de collectieve onrust en existentiële verveling, die mee ten grondslag zou gelegen hebben aan de grote wereldbrand waarin miljoenen anonieme zielen omkwamen, en uit de as waarvan een tweede catastrofe Europa zou treffen. Jammer is dat Wittlin niet dieper graaft in Niewiadomski’s geest, want waar het Het zout der aarde niet aan talig vuurwerk en wrange humor ontbreekt, had de roman baat gehad bij het ontroerend potentieel van een grondig uitgewerkte protagonist.
Desondanks incarneert Niewiadomski, los van het tijdperk waarin hij zich beweegt, alle oorlogsgruwel, en wel zonder er specifiek de woorden of de gedachten voor te hebben. Over Niewandomski’s naïeve schouders meekijkend, ontmantelt Wittlin de Eerste Wereldoorlog als een fatale dwaling. Zeg eens, wie herinnert de huidige wereldleiders aan Wittlins visionaire ironie?