We hadden ze bijna niet meer herkend, de jongens van Whitney. Ooit leken ze op een hoop urban hipster letterkunde studenten: lange haren, nerdbrilletjes en oversized T-shirts. Vanavond droegen ze allen een net pikzwart maatpak en had frontman Julien Ehrlich zelfs iets opgespeld dat op een priesterboordje leek. Hun gospel van weemoed klonk godzijdank nog steeds hetzelfde, maar dan all grown up.
Iedere keer dat Ehrlich en Max Kakacek de Belgische grond betreden, nemen ze meer vrienden mee. Enkele jaren stonden ze nog met zes op een podium, op Pukkelpop deze zomer met zeven, vanavond met tién. Whitney leek altijd de belichaming van een nazomerse barbecue, achterovergelegen in een campingstoel met een biertje. Nonchalant, maar hemels. Het deed dan ook in eerste instantie een beetje pijn om ze plotsklaps met drie strijkers extra – en uitgedost alsof ze op weg waren naar een businesslunch – de AB in te zien flaneren. Zou de band uit Chicago nu al een stijve geoliede machine worden, waarbij spontaniteit gewoon een act wordt?
Nog niet meteen. Alles klinkt dan wel professioneler, meer gestroomlijnd, voller zelfs dan enkele maanden geleden in de festivaltent, maar dat weerhield er ons niet van om tijdens het eerste ,quasi perfecte, drieluik van de avond – “Polly”, “No Matter Where We Go”, “Giving Up” – heen en weer geworpen te worden tussen hartzeer en naïef geluk. Doen waar je goed in bent, maar dan nog beter: wel, dan verdien je de maatpakken.
Daarnaast waren we hier niet om de dresscode van mannen te beoordelen. In de eerste plaats verlangden we vooral naar de livevertaling van hun twee plaat Forever Turned Around. Een album zonder “No Woman”, “Golden Days” of iets dat zelfs maar een beetje leek op evident hitmateriaal. Het zijn tedere nummers die zich rustig nestelen met iedere trompet of strijker. En allemaal duisterder dan het materiaal op hun eerste, dat ook.
Die duisternis blendde schoon met alle andere pijn uit hun oeuvre, zo bleek al snel. “Has your heart grown heavy by now?/ ‘Cause mine’s already on the ground”, zingt Ehrlich in de titeltrack. Het klonk bijna generisch, maar in zijn falsetto is het simpelweg oprecht én baant het zich een weg naar je keel. Ook “Before I Know It”, een nummer van weinig woorden over de oncontroleerbaarheid van je eigenheid, kwam op dezelfde manier binnen: schijnbaar lieflijk, maar grijpend naar je angstig hartje. Ondanks hun vaak zomers repertoire is Whitney er niet voor de zorgelozen. Al chance dat hun bakje troost verdomd goed smaakt.
Nu, hoewel er nog meer liefdesbreuken (“Golden Days”), sterfgevallen (“Follow”) en angstaanvallen (“Light Upon The Lake) passeerden, was er ook ruimte voor iets anders. Hetzij voor uitnodigingen tot dansen tijdens hun uitstekende NRBQ cover van “Magnet” – iets waar de AB gedwee met ritmisch hoofdwiegen op inging. Hetzij voor de nog steeds hakkelige bindteksten van Ehrlich. Over dat het –“Echt waar!”- hun 420e show is. Of als hij een succesvolle zoektocht startte naar zijn naamgenoot: “Julien, what’s up? Ik heb niets te zeggen, afgezien van hoi!” Het was een imperfectie binnen hun nieuwe professionaliseringsdwang die we koesteren.
Eindigen deden de Amerikanen niét met “No Woman”, ondanks dat dat wellicht het nummer is waarmee ze de studieleningen van hun kinderen mee zullen kunnen afbetalen. Met de kelen ingesmeerd, hoopten ze in plaats daarvan “Valley (My Love)” te pitchen als het nieuwe “No Woman”, al is het maar voor de meekweelbare “m-y-y-y love” aan het slot. Het werkte, de zangstonde over wederom verwelkende liefde. Er werd zelfs meegezwaaid – op aanmanen van de trompettist terwijl hij zijn noten vlijtig indrukte met zijn ene hand en het ritme van de armslag aangaf met zijn andere. Tien man op het podium én toch was hij de meest geschikte kandidaat. Volgende keer misschien Niels De Stadsbader uitnodigen als publieksopwarmer? Die elfde man kan er gerust nog bij.