Tweeluik afgerond, zo leek het bij het dichtslaan van het vorige deel van “Ik, René Tardi, krijgsgevangene in Stalag IIB”. Niks daarvan: zoon Jacques Tardi vond dat het verhaal nog niet klaar was en maakte er een trilogie van. “Na de oorlog” heet dit voorlopig laatste deel, dat niet te missen is.
Nadat deel twee zich eerder langzaam over de pagina’s uitstrekte, wordt in “Na de oorlog” de intensiteit opnieuw opgeschroefd. Tardi gooit ons zonder veel mededogen in de wereld van 1945, waarin de Tweede Wereldoorlog nog nazindert. De beestigheden van SS’ers, maar evengoed Franse gendarmes die zonder al te veel morren joden uit hun huis halen: je krijgt het in ijltempo over je heen. Vader en zoon Tardi praten over de oorlog en zijn daarbij niet blind voor het geweld dat in eigen rangen gepleegd werd nadat de Duitsers hun biezen gepakt hadden.
En vervolgens, in 1946, verschijnt de kleine Tardi op de wereld, in een gezin waarvan de vader deel uitmaakt van de Franse strijdkrachten. Tardi senior is een tijdlang gestationeerd in Duitsland, waar het Franse leger op zijn beurt een soort bezetter is, de overwinnaar die nu aan zet is, al ervaart de zoon dat niet noodzakelijk zo.
“Ik besef vagelijk hoe grotesk deze militaire ceremonie is, maar iedereen lijkt het serieus te nemen”, heeft de kleine Tardi te melden over het ogenblik dat zijn pa een medaille opgespeld krijgt. Toen het patriottisme uitgedeeld werd, was de zoon in geen velden of wegen te bekennen.
Tardi zet ze immers allemaal in hun hemd: de dappere Fransen, die zichzelf tot overwinnaars uitroepen van een oorlog die ze enkele jaren daarvoor verloren hadden. De Duitsers, die in de tweede helft van de jaren veertig massaal ontdekken dat ze geen nazi geweest zijn. De hele volwassen wereld waar hij als kind doorheen dartelt, spelend met andere kinderen van militairen, balend van de sinistere prefabscholen waar broeken versleten moeten worden, moet eraan geloven.
Tardi doet verhaal van de oorlog en de nadagen ervan en biedt daarbij hoe langer hoe meer een inkijk in zijn eigen jonge leventje, dat heen en weer slingert tussen militaire huishoudens en de kleinburgerlijkheid die bij zijn grootouders in het vaderland heerst, waar men, in naam van de netheid, een salon nog liever ten prooi laat vallen aan vochtigheid dan het door gebruik te zien verslijten.
En zo glijdt een land, een heel continent, langzaam weg van de laatste oorlog, die in de levens van de onmiddellijk betrokkenen echter altijd zal blijven voortduren en een blijvende indruk nalaat. Bij Tardi wordt die invloed gekanaliseerd in zijn oeuvre. Met zijn vader wandelend door het Frankrijk van de jaren 1940, zie je Tardi inspiratie opdoen voor meesterwerken als “120, Rue de la Gare”. De oorsprong van “Loopgravenoorlog” wordt eveneens aangehaald, terloops bijna. Grootvader Tardi, van wie de kleine jongen zich vooral afvraagt of hij Moffen gedood heeft, zit met zijn hoofd immers nog vaak bij dié wereldbrand. Ook de eerste kennismaking met Jean-Claude Forest, medeauteur van “Het Besloten Land”, zit in het boek.
“Na de oorlog” is een ongewoon persoonlijk werk van Tardi, eentje waarin hij, meer nog dan in de twee vorige delen, een inkijk geeft in zijn familiegeschiedenis en de lezer een blik laat werpen op de voedingsbodem van zijn oeuvre. Net zo goed is het een tijdsdocument, een kijk op een eens grote natie die vertwijfeld opnieuw op zoek gaat naar zichzelf, waarbij het verre van zeker is dat ook maar iets geleerd werd uit het verleden dat zich nog maar net voltrokken heeft.