Dag Drie: Strofen, refreinen, bruggetjes
Katers? Wat zijn dat? Neen, hoor. Vijf uur later staan we fris als een ietwat groggy hoentje- – die kunnen nog altijd tegen een stootje -– aan te schuiven voor de douche. Moeten we op tijd zijn? Euh, schema verkeerd gelezen, meneer. We hebben nog wel wat tijd, maar kom: let’s go.
Verwachten wij in de komende jaren nog véél van: de nog piep zijnde Rosa Walton en Jenny Hollingworth. Let’s Eat Grandma is de nog altijd erg stomme groepsnaam waaronder de Britse hartsvriendinnen opereren, maar het wordt dringend tijd om hen erg, érg serieus te gaan nemen. De puberale ongein van debuut I, Gemini — “Eat Shiitake Mushrooms”, anyone? – hebben ze zich achtergelaten en met opvolger I’m All Ears op stapel toont het duo zich ambitieus en dat is niet meer dan terecht.
Pompeuze intro dus, waar hun minstens even jonge drummer over loos mag gaan, waarna single “Hot Pink” meteen een duidelijk teugels in handen nemen is. “Oh, wait a minute”, gaat het net voor een diepe beat neerstort en de coupletten vervolgens de vloer aanvegen met iedereen die het tweetal de voorbije jaren neerbuigend bejegende. Oh, die kleine meisjes toch; je kent het. Dat ze dus terugslaan.
Was Let’s Eat Grandma twee jaar terug nog zoekend, dan zal zomer 2018 geboekstaafd staan als het moment waarop Walton en Hollingworth leerden om de chaos en ideeën vorm te geven. Het gaat nog altijd van “Hé, jij kunt blokfluit! Doe maar, dan speel ik wat synth en pak ik nadien mijn gitaar! Oh, en kun je sax? Cool! Gebruiken we in de outro!” Het is ongeveer (die blokfluit krijgen we pas later) de samenvatting van “Falling Into Me”, een single die zich niet graag zo laat noemen, maar de rol perfect speelt: elke fase van vele is aanstekelijk, instant-meefluitbaar, nestelt zich in je hoofd. “I Will Be Waiting” is een single die nog moet komen: het meest toegankelijke moment van I’m All Ear, een bezwerende pianoballad waarin de twee stemmen aangenaam in elkaar weven.
Er is ook het oude Let’s Eat Grandma, toen twee tienermeisjes spelenderwijze een muzikale wereld verkenden. Een spelletje handjeklap leidt “Deep Six Textbook” in, in “Donnie Darko” valt het tweetal voor dood neer, richt zich op en zit stoïcijns voor zich uitstarend een drumbreak uit terwijl de synth boven hen doorloopt. Waarna Hollingworth het publiek induikt als een zware beat inkickt. We willen maar zeggen: het nummer heeft bewegingen en er gebeurt véél. Die blokfluit bijvoorbeeld. Het gekke is: het voelt allemaal ongelofelijk logisch, zelfs al duurt het een kwartier; het neemt je breed glimlachend mee en toont je alle hoeken van de tent. Let’s Eat Grandma is collectief nog geen veertig. Onze kop er af als dit duo de komende jaren niet meer van zich laat spreken .
“Hi, we’re Hinds and we came here to rock.” De backdrop achter het Marileense viertal maakt de intenties duidelijk, het dansje waarmee het viertal opkomt nog iets anders: het wordt plezant. Opgetrokken uit honderdvijftig procent charme draait Hinds ons om de vinger als waren we weekhartig niet-recensentenmateriaal, maar God, wat was dit wat we nodig hadden. Even breed grijnzend Kevin Ayers’ “Carribean Moon” coveren, heerlijke groepspasjes incluis? Kom dan, een grapje mag wel van tijd.
Vergeet dat overigens, van dat rammelen en knoeien. Na –tig tours en dag-in-dag-uit optreden heeft Hinds het klappen van de zweep wel geleerd. Van bij opener “In The Club” klikt de groep in elkaar. Al een geluk dat “Soberland” laat horen dat er nog steeds geen kandidaten voor The Voice schuilgaan in Carlotta Cosials en Ana Perrote of we maakten ons zorgen. Niet nodig, deze spirituele zusjes van The Black Lips hebben gewoon songs leren schrijven. “Linda”, bijvoorbeeld, een mooi en ingetogen break-upsong waarvan de dames willen weten of hij wel in een festivalset past. Zijn ze betoeterd? Het is hun beste nummer, een opening naar een toekomst die voorbij de garagerock kijkt.
Of ook niet. Doorbraakhit “Bamboo” wordt iets te ratelend door de mangel gehaald, alsof de band struikelt over de collectieve voeten, maar dan nog: tegen het einde van het nummer is iedereen alweer breed grijnzend rechtgekrabbeld. “Ja, het is fijn om mannen teksten van vrouwen te zien meebrullen”, zegt Perrote, “maar laat de vrouwen dat nu ook maar doen; kom maar dichter, meisjes.” Dit is het tijdperk van #metoo, deze heren zetten gewillig een stapje achteruit. Vandaag is sowieso gewonnen door de vrouwen. Hinds rockte en zal dat nog wel een tijdje blijven doen, zo hopen we.
Een producer herken je aan wat hij in zijn koffer steekt. Rostam is een producer. Dan neem je geen bandje mee, maar wel een orkestje met vier strijkers en een drummer. Waar geen verbergen aan is: de man was ooit lid van Vampire Weekend. Her en der klinken melodietjes bekend, zijn muzikale tics vertrouwd, maar er wringt iets. Er is iets wat we heel hard missen.
Mogen wij in dat kader even een verschrikkelijk vergezochte metafoor uitwerken? Toe? Wel dan: zoals bij culinaire fotografie een saus ook met gelatine wordt bewerkt zodat ze blinkt en pakt op een foto, maar ook als één geheel van het gerecht kan genomen worden, zo voelt ook dit werk als ornament zonder vreten. Productie is iets wat komt na het koken. Wat we willen zeggen: we missen de songs van Ezra Koenig waar Rostam ooit mee aan de haal mocht gaan. Zonder dat? Leuke ideeën, maar vooral verpakking –- neem die Oosterse riedel in “Never Going To Catch Me” –- zonder diepgang. Uiteindelijk blijkt het beste moment dat wanneer een “papapa” uit het publiek wordt gesampled, een reggaebeat doet wat ie doet en Rostam Batmanglij –- want zo luidt het op zijn paspoort -– plots de klassieker “A Message To You Rudy” tot iets nieuws blijkt te hebben verbouwd.
Elders ontpopt de Amerikaan-Iranees zich tot een rabiaat fan van The Penguin Café Orchestra. Een viool wordt bespeeld als ukulele, folkclichés botgevierd. “It’s Not My Fault (It’s My Fault)”, een oud nummer van Discovery, een band waarbij Batmanglij tien jaar geleden speelde, wordt bovengehaald. Rostam laat de autotune overuren draaien. Wat is dit; Drake? Zelfs “Pink Moon” van Nick Drake wordt gecovered, maar toch klinkt het allemaal instant-vergeetbaar. Alsof er ergens iets mist. Misschien toch maar eens met een songschrijver samenwerken, Rostam? We kennen daar nog iemand in Brooklyn.
Misschien zien we verbanden die er niet zijn, maar zou Spoon symptomatisch kunnen zijn voor een smaakverschil tussen ons en onze noorderburen? Het staat in ieder geval vast dat de band in Nederland beter verkoopt, maar waarom is ons minder duidelijk. Alles is correct hoor, daar niet van. Spoon loopt over van vakmanschap; de muzikanten beheersen hun instrumenten tot in de puntjes. De zanger heeft een goeie stem en kan er heel wat mee. De nummers hebben strofen en refreinen en bruggetjes. Maar sinds wanneer is dat genoeg? Laat ons hopen dat de heren zich er zelf niet bewust van zijn, want de frustratie lijkt ondraaglijk: heb je zo lang zo hard je best gedaan om een goeie muzikant te worden, blijk je gewoon geen ziél te hebben.
We overdrijven. Het is niet allemáál saaie academische meuk. Op “The Mystery Zone” valt er te dansen. “Hot Thoughts” is een funky en aanstekelijk lichtpuntje. “The Underdog” groovet een stevig eind weg. Meer valt er helaas niet over te zeggen. De teksten zeggen minder dan een mimespeler, de melodieën zijn minder memorabel dan je grootmoeders telefoonnumer. Beste tekst van het optreden: “I want to say thank you to the guy in the AC/DC shirt here in the front. It’s always the kids in the AC/DC shirts. They terrorised me in middle school, but I love them now.” Leg dat soort verhalen eens in je muziek, jongen. Moving on.
Unknown Mortal Orchestra begint veelbelovend. We zien én horen een rode gloed en een band die weet hoe je een festivalset opent. Voor wie nog niet mee was, gooit het gezelschap er klassieker “From The Sun” tegenaan, met zijn heerlijk lange en wild zwalpende gitaarsolo. Daarna verzandt het helaas vrij snel in negeerbare achtergrondmuziek. “So Good At Being In Trouble” is absoluut een topnummer, maar het klinkt niet anders dan als je het plaatje had opgelegd. Ligt het aan de vermoeidheid? Is onze kaars uit?
Nee, want een honderdtal meter verderop krijgt Tala Drum Corps ons probleemloos aan het dansen. Het concept is even eenvoudig als clever: een dj die zich exclusief focust op drum- en percussiepartijen. De intro van het ene nummer wordt aan de break van het andere gemixt, met slechts bij uitzondering eens een zangpartij of een baslijn. Hiphopgrooves, techno en tribal percussie: alles mag, zolang het maar geen droge four on the floor wordt. Het publiek danst, niet repetitief op en neer zoals bij een dance-set, maar vloeiend, sensueel en funky. En dat op een trage zondagnamiddag. Faut le faire. Great. Splendid. Nice.
Een halve song: meer heeft Father John Misty niet nodig om ons volledig in zijn ban te krijgen. Wat een performer is deze man! Draaien de platen van Josh Tillman soms iets te vaak om de spitsvondige teksten waardoor de muziek naar het achterplan verdwijnt, dan is ’s mans podiumverschijning de missing link die alles doet kloppen. Die ietwat linke gladjakker met zijn mooie praatjes weet het allemaal geweldig te verkopen en plots valt ook muzikaal het kwartje.
Prachtig is dat langoureuze “Chateau Lobby #4 (in C for Two Virgins)”, hoe “Holy Shit” halverwege breed openbarst, hoe hij zichzelf in het sarcastische “Mr. Tillman” in de zeik zet. De band rond hem laat het allemaal geweldig klinken, in rijke arrangementen die zweven tussen alt.country chique en Las Vegas. Glad en proper, maar ook straf en inventief gespeeld. En daarboven die stem, die tegelijk gebroken hart én heupswing in zich draagt, voor wie een flirt altijd slechts een knipoog weg is. “What’s your politics, your religion?” vraagt hij in “Hang Out At The Gallows” en dat voelt vooral als een foute openingszin. Wij hebben niet meer nodig, we zijn om. Waren we een vrouw, Father John Misty kon onze naam op zijn lijst veroveringen zetten. Nu ook, maar euh, eerder muzikaal dan toch. Sorry, Vader. Of mogen we John zeggen?
Goed nieuws voor wie vannacht nog moet rijden: bij Mogwai kun je ook bloednuchter trippen alsof iemand per ongeluk zijn medicijnkastje in je glas heeft gedumpt. Dat kan staand, vlak voor het podium, of zittend, buiten de tent, maar even goed langs de andere kant van het festivalterrein: Mogwai houdt het namelijk graag luid. Behalve in “Like Herod” misschien: daarin wordt het publiek vakkundig in slaap gewiegd met zachte, lieflijke melodietjes, om het zich vervolgens collectief een hoedje te doen schrikken met een genadeloos plotse oplawaai, uiteraard. Wat had je gedacht? Naast het slaan met de gitaarmuren van de oudere platen wordt echter ook gezalfd, met de elektronische uitstapjes uit recentere platen als Rave Tapes en Every Country’s Sun. Het publiek gaat compleet uit z’n dak als halfweg het bloedmooie “Remurdered” de euforische synthesizermelodie invalt en de weg leidt naar hogere sferen. Die hogere sferen zijn standaard bij Mogwai en maken de band, vreemd genoeg, aangenaam voorspelbaar. Altijd prijs, altijd gewonnen.
Mogen wij ondertussen ook even een luchtbel doorprikken? Superorganism is een hype en één die zwaar opgeblazen is. In de Three zien we vooral een show, eentje die even schattig, charmant en plezant is als pakweg The Polyphonic Spree of I’m From Barcelona een tiental jaar terug, maar ook even leeg en oppervlakkig. De goedkope Avalanches-beatjes, de net-niet aanstekelijke melodieën,.. het is allemaal zo weinig, zo flauw, dat we met moeite geboeid blijven, kekke kleurige regenjasjes of niet. Onze voorspelling? Van zodra blijkt dat toeren ook zijn minder leuke momenten heeft, vallen er twee van de acht groepsleden weg, de rest maakt nog een tweede plaat die nergens naar lijkt en de wereld zal alweer achter de kont van een andere hype aanlopen.
Mogen het festival afsluiten terwijl elders al dansvloeren opgebroken en podia ontmanteld worden: LCD Soundsystem. “You wanted a hit, but we don’t do hits,” zingt James Murphy in het eerste nummer. De man is een leugenaar, laat dat duidelijk zijn. Van de Kraftwerk-baslijnen van “Get Innocuous” tot de tegendraadse funk van “Daft Punk Is Playing At My House”: de band heeft hits genoeg. Maar ook het recentere album American Dream komt aan bod, met de ouderwetse rocksingle “Call The Police”, bijvoorbeeld, of met de robotische funk van “Tonite”. Welke genres er ook door de blender werden gehaald, wat er vooral door de speakers komt, is plezier. Spelplezier van een groep muzikanten die zich rot amuseren en dat als geen ander weten over te brengen op een publiek. De hele wei danst dan ook, van de nog verrassend wakkere dancekids op de eerste rijen tot de vervaarlijk zwalpende drinkebroers achterin. Een feestje, quoi. Een simpel, leuk, en terminaal cool feestje. Beter worden weekends zelden afgesloten en wat voor weekend was het dan nog. Best Kept Secret 2018 was misschien wel een van de Beste Kept Secrets ooit. Tot volgend jaar? We hebben onze tent gewoon laten staan.