Na de Tweede Wereldoorlog trad de Aalsterse schrijver Louis Paul Boon als schrijver-journalist toe tot De Rode Vaan, het tijdschrift van de Belgische communistische partij waarvan hij ook lid geworden was. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat hij zich voornamelijk met cultuur en literatuur zou bezighouden, maar de partijkameraden konden zich weinig vinden in de keuzes van de eigenzinnige Boon. Kort nadat hij zijn eerste Reynaertstukje (Boon besloot de Reynaertroman te herwerken) publiceerde, mocht hij dan ook beschikken.
Gelukkig voor Boon was er nog het al even linkse en revolutionair geïnspireerde Front dat hem graag genoeg een platform schonk, waardoor het hele project alsnog verder kon lopen. Geïnspireerd door de schurk en schelm Reynaert en daarbij voornamelijk puttend uit de romans Van den vos Reynaerde (Willem die Madoce maekte), Isengrimus (Magister Nivardus) en Roman de Renard (Pierre de Saint Cloud), startte Boon met zijn eigen stukjes waarbij het bronverhaal gebruikt werd om Boons onvrede met het toenmalige België duidelijk te maken. De schrijver vreesde dat het naoorlogse België vooralsnog in een totalitaire staat zou vervallen en verwerkte verschillende politici in de stukjes, met Leopold III in de weinig benijdenswaardige rol van koning Nobel.
Naarmate de stukjes vorderden, kwamen ook steeds meer oud-kameraden (Boon had gebroken met de communistische partij) in beeld, maar voor wie niet vertrouwd was met de leden en Boons eigen schermutselingen, was het koffiedik kijken. In een poging de stukjes te bundelen tot een roman, ging Boon er verder mee aan de slag en verdwenen “al te duidelijke” verwijzigingen nog meer naar het achterplan. Enkele bewerkingen en de nodige discussies met uitgevers later zou de hele bewerking onder de titel Wapenbroeders voor het eerst verschijnen in 1955. De oorspronkelijk satirische kijk op het naoorlogse België was in belangrijke mate vervangen door een algemenere, maar daardoor ook zwartere kijk op het leven.
In de roman maakt Boon er geen geheim van dat, hoewel hij zich geregeld identificeert met de sluwe vrijbuiter Reynaert die ongegeneerd steelt, liegt en bedriegt, hij het gevoel heeft net zo vaak Isengrimus te zijn, de domme, gierige en hebzuchtige wolf die maar al te vaak aan het kortste einde trekt en het zwaar te verduren krijgt door zowel Reynaert als koning Nobel en zijn gevolg. Dat Isengrimus net zo goed symbool staat voor Jan met de pet, is overduidelijk. Boon mag dan wel meeleven met de sukkelaar in de straat, hij is niet blind voor diens fouten en grove domheid. Geen wonder dus dat de roman zowel lovende kritieken kreeg als afgebroken werd vanwege zijn rauwe en nihilistische toon.
Dat de zwartgalligheid en het cynisme van de pagina`s druipt, kan niet ontkend worden; in het bijzonder Isengrimus is meer dan eens het lijdend voorwerp in alle betekenissen van het woord. Reynaert mag dan wel de sluwe vos zijn, toch is ook zijn lot niet altijd even lovenswaardig. Want al is het een schurk eerste klas, ook hij kan zich slechts met de nodige listen en leugens verdedigen tegen zij die het hoogste gezag van kerk en staat voeren. De kracht van deze en vele andere romans van Boon ligt uiteraard in de eerste plaats in de schrijfstijl: als geen ander weet Boon een levend Vlaams te schrijven dat niet vervalt in een onduidelijk dialect.
Maar een vlotte schrijfstijl zonder een verhaal of noodzaak blijft dode letter, en het is in romans als deze dat de verontwaardigde schrijver pas echt tot leven komt. De verontwaardiging spat van de pagina`s terwijl Boon zich de traditie van de Reynaertroman steeds meer eigen maakt en een nieuwe variant van het verhaal vertelt. Zelf beschouwde hij, niet onterecht, de roman als een van zijn beste werken, één die bovendien schaamteloos over het hoofd gezien werd. In 1968 kreeg het boek pas een tweede druk, al werd het daarna steeds meer opgepikt. Met recht en rede krijgt het dan ook een eigen plek binnen het Verzameld werk, waarbij het (zoals bij elke uitgave in deze reeks) uitstekende nawoord bij de roman voldoende achtergrond schetst om het ook op een meer dan literair niveau naar waarde te schatten.