Kwatongen beweren dat Stefan Hertmans sinds Oorlog en terpentijn (2013) een knieval heeft gemaakt voor het grote publiek. Dat boek zou, volgens diezelfde critici, een kaakslag zijn voor het intellectueel hoogstaande oeuvre dat de man tot dan toe bij elkaar geschreven had. Ze deden er een paar weken geleden, onmiddellijk na het verschijnen van De bekeerlinge zelfs nog een schepje bovenop. De nieuwe roman zou volgens hen immers een wansmakelijke vertoning van pure kitsch zijn, een toonbeeld van gekunsteld taalgebruik. Met het boek – net dichtgeslagen, bevend, volledig van slag – nog op schoot, smaakt dat soort flauwekul echter naar regelrechte naijver. En inderdaad zijn het niet zelden collega-auteurs die een front vormen tegen Hertmans en zijn succes. Een succes dat de au-teur nochtans van harte gegund is.
Natuurlijk gaan boeken als Oorlog en terpentijn en De bekeerlinge over ieders lippen. Niet omdat ze honingzoet geschreven zijn, als stroop om de mond van lezend België en Nederland gesmeerd, welnee! Hertmans, die ook een aantal bijzonder verdienste-lijke dichtbundels op zijn naam heeft staan, kan helemaal niet verweten worden zijn stijl in-grijpend te hebben aangepast. Hij is er nu eenmaal de mens naar om de werkelijkheid met een zweem van negentiende-eeuwse romantiek te bezien. De natuur is voor hem de kiem van alle schoonheid, het beginsel dat luidkeels en breedsprakig moet bezongen worden: het is overigens de constante doorheen het boek én het verbindende motief tussen de historische en de actuele verhaallijn. Een paar keer maakt de schrijver luidop de balans op van onze moderne tijd, door alle ballast uit een landschap weg te denken. Zo graaft hij als het ware helemaal terug tot in de elfde eeuw, toen Frankrijk nog niet bevuild was met wegen, tankstations en agglomeraties. Onderweg loopt de ik-figuur zich trouwens luidop te verwon-deren over de overgeleverde restanten, de rekwisieten die honderden jaren van alomtegen-woordige verloedering en verpietering moedig hebben overleefd. De gevoelens die oude stenen of overgeleverde documenten bij Hertmans wakker maken – ja, ook dat is ro-mantiek! – zijn authentiek beschreven, en het is die authenticiteit die het ontstaan van de roman wettigt.
Hertmans reconstrueert in deze roman het verhaal van een zekere Adelaïs, een meisje dat verliefd wordt op een jood, zich tot zijn godsdienst bekeert, zichzelf een andere naam aanmeet (Hamoutal) en met hem op de vlucht slaat, weg van het onbegrip en de haat die in haar thuishaven – net als overal – hoogtij vierde. Dat vormt het begin van een ontzagwekkend parcours doorheen Europa, waarna ze uiteindelijk de oversteek maakt richting Egypte. Hertmans reist haar in de tegenwoordige tijd achterna, op zoek naar haar motieven, haar persoon, de plot van haar bestaan. Want behalve een paar gevonden papieren resteert er weinig van haar traject: niets meer van wie ze was en waarom ze deed wat ze deed. Het is dus grotendeels via de fantasie dat Hertmans haar een stem geeft, een psychologie, een reeks ontmoetingen. Kortom: ze wordt een levensecht personage.
De oversteek makend vanuit Europa, lijkt het er overigens sterk op dat de schrijver het, weliswaar in historisch spiegelbeeld, over de vluchtelingenstroom van vandaag heeft. Die parallel met het heden wordt bijna letterlijk voelbaar wanneer Hertmans schrijft dat de jihad ontstond als antwoord op de verschrikkingen van de kruistochten. Niet toevallig is een van de beklemmendste scènes uit het boek een hoofdstuk waarin een gans dorp wordt gedecimeerd, waarna de schrijver getuigt dat hij tot het ochtendgloren heeft zitten werken, en zich volslagen leeg voelt, nu hij het debacle in woorden heeft weten te vatten. Het is hoe verhaal en verteller virtuoos samenkomen, in een boek dat ook gaat over het ontstaan van literatuur. Hoe weinig heeft Hertmans immers concreet in handen. Hoe weinig blijft er nog over van Adelaïs, van Hamoutal, van die vlucht waarin Hertmans op zijn beurt een vlucht ziet uit de realiteit van zijn bestaan.
Een metafoor voor het proces van het schrijven dus. Maar ook veel meer dan dat. Zon-der openlijk pedant te worden, is De bekeerlinge ook nog een warm pleidooi voor al het menselijke, voor de natuur, voor de mystiek van godsdiensten, voor zij die op de vlucht zijn. Vanaf de eerste bladzijde verweeft Hertmans op virtuoze wijze zijn eigen persoon met die van Hamoutal, die het onmogelijke realiseert omdat ze graag ziet, omdat ze het leven omhelst, omdat ze een huis kust. Ze is schoonheid, doorzettingsvermogen, ontreddering, gebonden in een geweldig boek. Een van de revelaties van 2016 dus. En nee, zeker geen kaakslag voor Hertmans’ vorige werk, laat staan een knieval voor de rinkelende kassa. Dat kwatongen maar snel hun pen opbergen, want dit meesterlijke boek vraagt verdorie om ge-lezen te worden.