De in 2003 overleden Chileense auteur Roberto Bolaño is pas na het verschijnen van zijn postume roman 2666 echt een literaire ster geworden. De auteur die lange tijd vooral poëzie schreef, startte pas met proza in de jaren negentig, maar pende in de korte periode die hem restte wel een indrukwekkend oeuvre neer, waarvan naast het vermelde postume werk ook Wilde detectives (Los detectives salvajes, 1998) gerekend wordt tot niet alleen zijn beste werk, maar ook een roman is die iedere literatuurliefhebber behoort te lezen.
In Wilde detectives duiken alle thema’s op die zo kenmerkend zijn voor Bolaño’s werk: bohemiens die buiten de maatschappij staan, hun zoektocht naar een verloren gewaande dichter(es) die nooit de cultstatus ontsteeg en plots van de aardbodem verdween, het immer tastbare geweld dat voortvloeit uit criminaliteit, (onbeantwoorde) liefde en hoe dit alles met elkaar verbonden is. Bovendien vertelt Bolaño geen rechtlijnige verhalen, maar laat hij het verhaal vanuit wisselende perspectieven evolueren, waarbij soms pas laat in de roman duidelijk wordt hoezeer alle lijnen samenlopen en elkaar kruisen. Het zorgt zoals steeds voor een boeiende, meanderende reis die vaak nergens op uit lijkt te komen, maar finaal toch zijn doel bereikt.
Bij Wilde detectives is het verhaal in drie grote stukken verdeeld; een eerste deel speelt zich af in 1975 gedurende de maanden november en december. Aan de hand van een soort dagboek vertelt rechtenstudent en aspirerend dichter Juan García Madero hoe hij in contact komt met de reëel visceralisten en zijn studies steeds meer in de steek laat naarmate hij in de ban raakt van de poëzie en de dichtersgroep waarmee hij bevriend raakt. Naast een korte romance met een lokale dienster trekt hij vooral op met een kleine groep dichters en het met de dichters bevriende gezin Font, waarbij in het bijzonder vader Quim en zijn dochters Angélica en Maria in het oog springen door hun bevreemdende gedrag.
Het eerste deel eindigt met het (plotse) vertrek van Garcia Madero met het hoertje Lupa en de dichters Ulises Lima en Arturo Belano, dat pas in het derde deel opnieuw opgepikt wordt, met de zoektocht van de dichters naar de verdwenen dichteres Césarea Tijanero. Het lijvige tweede deel spitst zich toe op het (latere) wedervaren van Belano en Lima aan de hand van tal van getuigenissen van (neven)personages (veertig in totaal) doorheen verschillende plekken en tijden. Bijna achteloos wordt hierbij geswitcht tussen Zuid-Amerika, Europa en de VS, alsook tussen de jaren zeventig (1976 als beginpunt) en negentig (1991 als eindpunt), waarbij via flarden getuigenissen langzaam maar zeker meer onthuld wordt over het latere lot van verschillende personages, alhoewel net Garcia Madero in dit tweede deel nauwelijks vermeld wordt.
Wie het echte hoofdpersonage van het boek is, is dan ook voer voor discussie. Uiteraard is het mede door de titel (en het feit dat het weinig verbeelding vergt om in Belano de auteur te herkennen) voor de hand liggend om Lima en Belano als de belangrijkste personages te beschouwen (inclusief hun zoektocht naar Tijanero), maar tezelfdertijd kan niet voorbijgegaan worden aan het feit dat Garcia Madero een belangrijke rol en stem vervult binnen de roman. Bovendien verheft Bolaño ook zijn nevenpersonages (met in het bijzonder de familie Font) tot meer dan formele nevenpersonages zonder noemenswaardige achtergrond, waardoor de hele roman een caleidoscopisch geheel vormt die toevallig enkele elementen extra belicht.
Wilde detectives wordt niet zonder reden geprezen als een van Bolaño’s beste werken en als een van de belangrijkste moderne Latijns-Amerikaanse romans. De manier waarop Bolaño autobiografische elementen verwerkt tot een zinderende roman over poëzie, verlangen en mythe is zonder meer indrukwekkend, in het bijzonder rekening houdend met het aantal personages dat hij aan het woord laat en van wie hij bovendien de indruk wekt dat ze allen een eigen leven hebben binnen het universum van de roman. Het oogt banaal, en finaal gebeurt er ook bitter weinig in de meer dan 500 pagina’s die de vertaling telt, maar het gebeurt op zo een sublieme en subtiele wijze dat de lezer zich net als de meeste personages afvraagt wat er finaal met de drie “hoofdpersonages” gebeurd is.