Niets zo mooi als een double bill met twee bands die een totaal verschillend segment belichten binnen hetzelfde genre. En laat dat nu net de huisspecialiteit zijn van de SoundinMotion-bende uit Antwerpen.
Dat de vrije improvisatie een behoorlijk brede paraplu is waaronder de meest diverse muzikale uitingen worden verzameld, staat buiten kijf. De voorbije jaren kon je in Antwerpen al een heel spectrum aan stijlvariaties ontdekken telkens wanneer SoundinMotion op locaties als het Zuiderpershuis, cc Berchem, Costa of DE Studio gelegenheidsprojecten en bands presenteerde in de OORSTOF-reeks. Afgelopen zondag was het weer van dat, met een gedeelde affiche tussen het Noorse bulldozertrio SAKA en een gelegenheidsensemble rond de Amerikaanse bassist Darin Gray, die samen met een bont allegaartje muzikanten uit de Brusselse scene voor een fascinerende geluidsmassage zorgde.
Onder de vleugels van Paal Nilssen-Love en Lasse Marhaug vinden Noorse muzikanten tegenwoordig vlot hun weg in het hedendaagse freejazz- en improvisatiecircuit. Een typevoorbeeld daarvan is de jonge bassist Jon Rune Strøm, die het afgelopen jaar in ons land te zien was met projecten als Universal Indians, Friends & Neighbors en Paal Nilssen-Love’s Large Unit. De energieke krachtpatser kwam deze keer naar onze contreien afgezakt met het brutale SAKA, een trio met Kristoffer Berre Alberts op alt- en tenorsax en Dag Erik Knedal Andersen op drums. Het drietal bracht met Rasaka zopas een derde langspeler uit — een live-opname met Maja S. K. Ratkje — en dat is natuurlijk een ideaal excuus om op tournee te trekken.
Zoals verwacht had het trio voor haar concert in DE Studio weinig inlooptijd nodig. Verhakkelde interacties en gebroken ritmes zorgden voor een vliegende start en zetten de toon voor een langgerekte improvisatie vol fysiek gewroet, volledig in lijn met wat de heren de voorbije jaren al op plaat hadden gezet. Ondanks de krachtige en energieke aard van de muziek kan je bij SAKA echter nooit zomaar spreken van een alle-remmen-los-verhaal. Met compacte uitbarstingen slaan en schoppen ze eerder onregelmatig in het rond, alsof ze zich ergens wanhopig van willen losrukken.
Dat leverde in Antwerpen heel vrijpostige improvisatiemuziek op waarbij de samenwerking tussen Strøm en Andersen regelmatig voor een stevige uppercut zorgde. Die laatste gebruikte zijn basdrum quasi onophoudelijk om kanonskogels af te vuren. Het waren knoertharde knallen — vaak in serie — die door Strøm met evenveel geweld werden beantwoord door de snaren te geselen, samen te trekken en ze vervolgens bijna van de hals af te rukken. Ondertussen liet Alberts een heel palet aan expressieve uitweidingen horen, aanvankelijk alleen op tenorsax, maar later ook op de kleinere alt.
De spanning en intensiteit werden gedurende drie kwartier schokkerig maar stelselmatig opgebouwd, waarbij op sommige momenten een oorverdovend geluidsniveau werd gehaald. Al die energie werd desondanks toch tot een mooi verhaal gekneed, met vooral Alberts die erg gedecideerd te werk leek te gaan binnen de steeds onrustiger wordende interacties tussen Strøm en de hyperkinetisch roffelende Andersen. Een iets compactere set had het trio waarschijnlijk geen kwaad gedaan, maar dat deed uiteindelijk weinig af aan de sterkte van hun set.
Compleet andere koek bij het tweede concert van de avond. Geen vlotjes gerodeerde band deze keer, maar een ensemble dat speciaal voor deze eenmalige show was samengebracht. Daarin onder meer verschillende muzikanten uit de hoofdstad en een Amerikaan die van vele markten thuis is: Darin Gray. De contrabassist maakte in de jaren 90 furore met bands als Brise-Glace en Dazzling Killmen, maar houdt zich momenteel meer uitgesproken met geïmproviseerde muziek bezig aan de zijde van onder meer Jim O’Rourke en Chris Corsano (Chikamorachi). Met Giovanni Di Domenico (Fender Rhodes), Pak Yan Lau (prepared piano), Audrey Lauro (altsax), Manuel Mota (gitaar) en João Lobo (drums) vond hij enkele gewillige medestanders om de meer psychedelische krochten van de vrije improvisatie te verkennen.
Al snel werd duidelijk dat het niet zomaar een potje jammen zou worden. Het sextet beschikte, vooral dankzij de prepared piano van Lau en verschillende kleine instrumenten en objecten die Gray met zijn basspel combineerde, namelijk over een uitzonderlijke rijkdom aan klanken. Het was aanvankelijk dan ook vooral een samenkomen van diverse geluiden afkomstig van al even diverse als vreemde bronnen. Zo waren in de piano niet alleen vijzen en wasknijpers verwerkt, maar ook enkele speelgoedautootjes. Di Domenico weefde op zijn beurt een mooi tapijt met trage en spacy Rhodes-partijen waardoor de Going-sound (het kwartet met daarin ook Lau en Lobo) niet geheel onverwacht om het hoekje loerde.
De fragmentarische bijdragen groeiden naar elkaar toe en gingen een intrigerende textuur vormen, een soort spontane harmonie van klanken en timbres. Die versmelting ging soms zo ver dat het onduidelijk was welk geluid van welke muzikant afkomstig was. Mota zorgde bijvoorbeeld voor heel subtiele partijen op elektrische gitaar, met veel gebogen klanken en korrelig gefrommel door met een bottleneck over de snaren te wrijven. De met effecten beladen vleugjes Rhodes van Di Domenico links en de geprepareerde piano van Lau rechts van hem, sloten daar klankgewijs wel eens perfect bij aan.
Via een geduldige opbouw pookte het gezelschap het vuur enkele keren op tot een broeierige geluidsmassa, waarvan de intensiteit werd geïllustreerd door de geladen bijdragen van Lauro en Gray. Die laatste liet zich namelijk opmerken door met een holle plastic buis in het rond te zwaaien — bij ons beter bekend als de zingende slang — wat een zoemend geluid voortbracht. Het droeg allemaal bij aan die fascinerende caleidoscoop van klanken, die het publiek van begin tot eind van dit eenmalige concert in de ban hield. Wijze woorden van Eric Dolphy kunnen in dat verband nog eens worden aangehaald: “When you hear music, after it’s over, it’s gone, in the air, you can never capture it again.” Gelukkig is er nog altijd de herinnering.