Was Datumloze dagen (2009) nog een verpletterend meesterwerk, dan leek Jeroen Brouwers in het wat stuurloze Bittere bloemen (2011) de pedalen kwijt. Dat het radarwerk in de bovenkamer van de driftigste aller Nederlandstalige auteurs echter nog steeds op volle toeren draait, bewijst het kort geleden verschenen (en inmiddels voor de Gouden Uil genomineerde) Het hout.
Voor Brouwers’ literaire portfolio moet een mens inmiddels een afzonderlijke boekenkast voorzien. De auteur schrijft zoals hij ademt: het is voor hem een elementaire levensbehoefte om kritiek te spuien, verhalen neer te pennen, ervaringen van zich af te schrijven. Zoals hij zuurstof en sigaretten nodig heeft, zo leeft Brouwers nu al decennia in de nabijheid van inkt en papier. Toch telt zijn omvangrijke oeuvre, waarvoor God weet hoeveel bomen zijn gesneuveld, net geen dozijn romans. Het hout is pas zijn elfde, wat betekent dat Brouwers de vorm nooit als een vanzelfsprekendheid is gaan beschouwen, zelfs niet na een carrière van ruim vijftig jaar. In de laatste romans zat er trouwens altijd een stuk van de auteur in de personages — niet zozeer biografisch, wel qua karakteristieken. Het cynisme, de humor, de soms zwartgallige blik op de aftakeling van mens en wereld: ze zijn Brouwers zelf niet vreemd, althans dat laat hij blijken uit interviews. Aan zijn meest recente boek liggen zijn eigen ervaringen in een pensionaat ten grondslag, een van het staalharde soort. Onder een Christelijk mom worden binnen de setting van zijn boek misdrijven tegen de mensheid in de doofpot gestopt. Onder wat mantels der liefde zouden moeten zijn, gaat eigenlijk een pervers genoegen schuil. In de media zijn de gruwelen die binnen de muren van katholieke internaten schering en inslag waren, ondertussen al in het lang en het breed aan de kaak gesteld. Vraag is dan of Brouwers nog zijn zegje moest doen. Sinds wanneer springt de tegendraadse relschopper immers op de kar van zoiets als een mediahype? Zitten zijn aanhangers daar op te wachten?
De strekking van Het hout maakt snel komaf met dergelijke bedenkingen. Het is Brouwers helemaal niet te doen om sensatie, laat staan om het om de vinger winden van een groot publiek. Daarvoor is zijn stijl van meet af aan te eigengereid en de psyche van de protagonist te onorthodox. Zoals te verwachten was, bezeilt Brouwers een heel ander land dan kranten en televisie — hij gaat veel verder in zijn veroordeling van de feiten. Het interessante morele perspectief van het boek is dat van de toeschouwer, van de moreel gevrijwaarde mens die ineens medeplichtig wordt door de misdaden te gedogen. Hoe reëel is die vorm van schuld? De worsteling die ze teweegbrengt, stopt Brouwers in een beklijvende roman die thematisch breder kijkt dan alleen de sadistische ontsporingen. Dat de auteur het niet hoog op heeft met het celibaat steekt hij niet onder stoelen of banken, maar boeiender is dat hij dieper graaft en stoot op de funderingen van iemands geloof. Hoe tolerant kan men zijn voor het instituut waar men deel van uitmaakt? En hoe lang kan loyaliteit duren als ze strijdig is met wat men in zijn diepste wezen voelt? Niet alleen het slechte doet broeder Bonaventura vervreemden van de schone schijn van de Christelijke leer zoals die in zijn gemeenschap gepredikt wordt, ook het goede — een passionele opflakkering van genegenheid! — kan hij niet langer rijmen met de context van het gebed en het habijt. En misschien gaat net daarin de grootste veroordeling van het katholicisme schuil: dat ze voor het meest oprechte instinct van de mens geen ruimte biedt. Haar hiërarchische structuur beloont het kwaad als het zich eloquent en met de ellenbogen van haar devote gelijken weet te ontdoen. Des duivels is hoe ze historisch heeft geheuld met het kwaad — geen wonder dat Brouwers als representant van al wat verderfelijk is een Duitser opvoert — en nadien lichamelijk en geestelijke terreur binnen haar eigen rangen heeft geduld.
Brouwers laat geen spaander heel van een godsdienst die zo goddeloos met de integriteit van een mens omspringt. Dat doet hij, zoals altijd, geduldig. Zijn taal kookt vanbinnen, ze krijst binnensmonds, ze krauwt in de mooiste bewoordingen. Bikkelhard, meedogenloos leed vindt zijn weg naar het boek, maar ook schoonheid. Schoonheid van proza dat — gewapend met louter woorden en leestekens — de eenzame strijd tegen groot onrecht aangaat. Een kruistocht is het, met als resultante: het vallen van het kruis, een verzadigd en ontroerd hart.